Vocabulary 1-50

Vocabulary check A
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Vocabulary check A

Slide 1 - Slide

1. Translate: "impose"
A
indruk maken
B
opleggen
C
opzeggen
D
nadoen

Slide 2 - Quiz

2. Translate: "deviate"
A
inschatten
B
drijven
C
afwijken
D
ondermijnen

Slide 3 - Quiz

3. Translate: "assume"
A
oplossen
B
inschrijven
C
aannemen
D
afschuiven

Slide 4 - Quiz

4. Translate: "enhance"
A
verbeteren
B
opereren
C
verhogen
D
belichten

Slide 5 - Quiz

5. Translate: "correspond"
A
doorgeven
B
overeenkomen
C
corrigeren
D
reageren

Slide 6 - Quiz

6. Translate: "immersion"
A
ontkenning
B
onderdompeling
C
improvisatie
D
achterstand

Slide 7 - Quiz

7. Translate: "admission"
A
toelating
B
toename
C
toezegging
D
toepassing

Slide 8 - Quiz

8. Translate: "despite"
A
terwijl
B
hoewel
C
daarentegen
D
ondanks

Slide 9 - Quiz

9. Translate: "disprove"
A
tegengaan
B
ontkrachten
C
opgeven
D
bestrijden

Slide 10 - Quiz

10. Translate: "to envy"
A
benijden
B
toewijden
C
verraden
D
erven

Slide 11 - Quiz

11. Vertaal: "alomvattend"
A
considerate
B
cultivated
C
comprehensive
D
coordinated

Slide 12 - Quiz

12. Vertaal: "onwetend"
A
anguished
B
diligent
C
legitimate
D
ignorant

Slide 13 - Quiz

13. Vertaal: "onvermogen"
A
inability
B
opportunity
C
resolution
D
insignificance

Slide 14 - Quiz

14. Vertaal: "uiterst"
A
repentant
B
worrisome
C
exceedingly
D
negligible

Slide 15 - Quiz

15. Vertaal: "gevestigd"
A
sophisticated
B
tedious
C
established
D
terrific

Slide 16 - Quiz

16. Vertaal: "geschikt"
A
apropriate
B
appropriate
C
apropiate
D
appropiate

Slide 17 - Quiz

17. Vertaal: "dubbelzinnig"
A
ambigous
B
ambigios
C
ambiguous
D
ambigious

Slide 18 - Quiz

18. Vertaal: "overdrijving"
A
exageration
B
exaggeration
C
excageration
D
excaggeration

Slide 19 - Quiz

19. Vertaal: "buitengewoon"
A
extrodinary
B
extraordinary
C
extradinary
D
extraodinary

Slide 20 - Quiz

20. Vertaal: "gewaardeerd"
A
apreciated
B
appreciated
C
aprecciated
D
apprecciated

Slide 21 - Quiz