Sprookjes les 10: Je eigen sprookje schrijven

1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quiz and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide


Ik zit klaar voor de les:

  • Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, laptop).
  • Mijn telefoon zit in de telefoontas
  • Mijn oortjes zitten in mijn tas.
  • Mijn jas hangt aan de kapstok.
  • Ik heb geen pet of capuchon op.
  • Ik heb geen eten of drinken meer bij mij.

Slide 2 - Slide

Sprookjes les 10: Je eigen sprookje schrijven

Slide 3 - Slide


Deze les:
  • Terugblik
  • Instructie
  • Opdracht: bedenk alle elementen voor je sprookje
  • Evalueren hoe de les ging

Slide 4 - Slide


Terugblik:
Wat weet je nog van de vorige les 
over het sprookje Li Ji?

Slide 5 - Slide

Wat was het motto (de wijze les) uit het sprookje Li Ji?

Slide 6 - Mind map


Lesdoel:
Ik kan een eigen sprookje schrijven met daarin de 6 kenmerken van sprookjes:
1. Sprookjes hebben een goed en een slecht persoon
2. Sprookjes hebben magie
3. Sprookjes hebben wijze les
4. Sprookjes beginnen met “Er was eens…”
5. Sprookjes eindigen met “… en ze leefden nog lang en gelukkig”.
6. Sprookjes zijn in de directe rede: “Grootmoeder, wat heeft u een grote oren!”


Slide 7 - Slide

Jullie gaan je eigen sprookjesboek maken

Slide 8 - Slide

Een eigen sprookje schrijven
In de afgelopen lessen heb je al veel geleerd over sprookjes. Nu ga je deze kennis gebruiken om een eigen sprookje te schrijven. Voor dit sprookje krijg je een cijfer. Dat cijfer telt mee op je rapport. Onderaan de les staat de rubric die ik zal gebruiken om jouw sprookje na te kijken en een cijfer te geven. Gebruik de rubric dus goed!

Het schrijven van jouw sprookje doe je in 4 lessen:
Les 10: bedenken van alle elementen die in je sprookje voorkomen
• Les 11: schrijven van het begin. Deze heeft 250-350 woorden.
• Les 12: schrijven van het middenstuk. Deze heeft ook 250-350 woorden
• Les 13: schrijven van het slot. Deze heeft ook 250-350 woorden

Slide 9 - Slide

Denk aan:
Verder hebben we de afgelopen lessen ook geleerd over woordsoorten. Weet je nog, lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden.
  • Een extra opdracht is om in ELKE ZIN een BIJVOEGLIJK NAAMWOORD te gebruiken.
Ook hebben we weer geoefend met de tegenwoordige tijd van werkwoordspelling. Dat ga je in je sprookje ook zoveel mogelijk toepassen.
  • Je sprookje is zoveel mogelijk geschreven in de TEGENWOORDIGE TIJD.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Opdracht
Deze les ga je antwoorden bedenken op de onderstaande vragen. Al die informatie ga je gebruiken bij het schijven van jouw sprookje.
1. Wie is de hoofdpersoon?
2. Wie is de slechterik?
3. Wat is de magie in het verhaal? (Bijvoorbeeld bij Roodkapje kon de wolf praten)
4. Wat is de wijze les uit het sprookje?
5. Waar speelt het sprookje zich af?
6. Wanneer speelt het sprookje zich af?
7. Welke probleem komt er? (Bijvoorbeeld bij Roodkapje was het probleem dat zij niet naar moeder had geluisterd en van het pad was afgegaan)
8. Wat gebeurt er dan? (Bijvoorbeeld bij Roodkapje ontmoet ze daardoor de wolf die snel naar het huisje van oma gaat en haar opeet)
9. Hoe wordt het probleem opgelost? (Bijvoorbeeld bij Roodkapje redt de jager oma en Roodpakje uit de buik van de wolf en stopt er dan stenen in. Daardoor verdrinkt de wolf in de put)

Slide 12 - Slide


Aan de slag!



timer
30:00

Slide 13 - Slide


Evaluatie:
  1. Hoe heb je gewerkt vandaag?
  2. Wat vond je moeilijk?
  3. Wat ga je de volgende les anders doen?

Slide 14 - Slide

Huiswerk:
Voor de volgende les heb je op alle 9 vragen een goed antwoord bedacht voor je sprookje

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide