de passé composé

• Taal
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

de passé composé

Deze maak je door het werkwoord avoir en een voltooid deelwoord.

- er, -ir, -re

werkwoorden op -er = é

j'ai voyagé en train. Ik heb met de trein gereisd.

werkwoorden op -ir = i

J'ai choisi un camping.  Ik heb een camping gekozen.

werkwoorden op -re = u

j'ai attendu.  ik heb gewacht

onregelmatige werkwoorden

avoir

être

faire

prendre

passé composé

j'ai eu ( ik heb gehad)

j'ai été ( ik ben geweest)

j'ai fait ( ik heb gedaan)

j'ai pris ( ik heb genomen)

Ik ben geweest

Ik heb gehad

Ik heb gedaan

Ik heb genomen

In welke zin staat een passé composé?

1. On a été à Seville
2. Il va à Séville
3. il est à Séville

In welke zin staat een passé composé?

1. Je veux un cadeau
2. j'ai eu un cadeau
3. je reçois un cadeau
4. j'achète un cadeau

In welke zin staat een passé composé?

1. j'écris une somme
2. je fais une somme
3. j'ai fait une somme

Ik heb gekozen

wij hebben genomen

Zij heeft gezongen ( chanter)