oefentoets H5

1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Programma

1. Lezen

2. Oefentoets

3. Analyse maken oefentoets

4. Oefenen/vragen stellen

Wat leer je deze les?
Je leert om te reflecteren op de gemaakte oefentoets.
Je leert om hier een actieplan voor te bedenken.

Slide 2 - Slide

Feit of mening?
Koken is moeilijk.
A
feit
B
mening

Slide 3 - Quiz

Feit of mening?
Roken moet verboden worden.
A
feit
B
mening

Slide 4 - Quiz

Feit of mening?
Ik heb geen broers.
A
feit
B
mening

Slide 5 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp van een TEKST (dus niet het onderwerp van een zin!)

Slide 6 - Open question

Noem 4 tekstdoelen

Slide 7 - Open question

Wat zijn verwijswoorden?
A
Maar, omdat, hierom
B
Hij, zij, die
C
Zijn, worden, hebben
D
De, het, een

Slide 8 - Quiz

Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.

Slide 9 - Quiz


Een ander woord voor 'deeltitel' is....
A
Tussenkopje
B
alinea
C
tekstgedeelte

Slide 10 - Quiz

Een deeltitel
A
zegt iets over de hele tekst
B
Staat bovenaan de tekst
C
staat in elke tekst
D
Zegt iets over een stukje tekst

Slide 11 - Quiz

Wat is geen kenmerk van een deeltitel?
A
Is dikgedrukt
B
Staat boven een of meerdere alinea's
C
Heeft een groter lettertype
D
Staat altijd bovenaan de tekst

Slide 12 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met de opbouw van een tekst?

Slide 13 - Open question

Wat betekent het woord 'constant'?
A
soms
B
nooit
C
voortdurend
D
af en toe

Slide 14 - Quiz

Wat betekent het woord 'maximaal'?
A
minstens
B
hoogstens

Slide 15 - Quiz

Wat betekent 'stemming' in de volgende zin? De stemming was grimmig onder de supporters van de verschillende clubs.

Slide 16 - Open question

Wat is een
bijvoeglijk naamwoord?
A
Dat zijn namen van mensen, dieren of dingen.
B
Dat zegt iets over zelfstandige naamwoorden.
C
Dat is een werkwoord.

Slide 17 - Quiz

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 18 - Quiz

Wat is een zelfstandig naamwoord
A
Vertrekken
B
Koerier
C
Geweldig
D
Manager

Slide 19 - Quiz

zelfstandig naamwoord?
A
Jan
B
in
C
de
D
mooie

Slide 20 - Quiz

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
Naam van een ding.
B
Namen van dingen die er bestaan.
C
Naam van een mens, dier, ding of plant, of eigen namen.
D
Namen van dieren die overal leven.

Slide 21 - Quiz

Wat zijn voorzetsels?
A
de, het, een
B
in, voor, achter
C
raam, deur, wand
D
voorlezen, voorspellen, voorzeggen

Slide 22 - Quiz


Wat is geen voorzetsel?
A
tijdens
B
na
C
achter
D
brug

Slide 23 - Quiz

Wat is een voorzetsel?
A
de
B
naast
C
fietsen
D
fles

Slide 24 - Quiz

Wat is géén telwoord?
A
eerste
B
meeste
C
kleinste
D
laatste

Slide 25 - Quiz

Welke is het telwoord?
A
op
B
maan
C
hand
D
enige

Slide 26 - Quiz

Van een werkwoord een voltooid deelwoord maken.
Welk voltooid deelwoord is juist bij het werkwoord HEBBEN
A
gehad
B
gehebben
C
gehat
D
gehebt

Slide 27 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van:

bereiken
A
bereikt
B
bereikd

Slide 28 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord van: knutselen
A
geknutselt
B
geknutseld

Slide 29 - Quiz

Wat is een voltooid deelwoord?
A
heel werkwoord
B
persoonsvorm
C
ge-be-her-ver-ont woorden
D
werkwoordelijk gezegde

Slide 30 - Quiz

voltooid deelwoord
proeven
A
geproefd
B
geproeft
C
geproeven

Slide 31 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord?
A
loop
B
liep
C
gelopen

Slide 32 - Quiz

Bij het voltooid deelwoord gebruik je...
A
stam +t
B
t kofschip

Slide 33 - Quiz

Maak een zin met daarin: een zelfstandig naamwoord, een lidwoord, een bijvoeglijk naamwoord, een werkwoord.

Slide 34 - Open question

Einde oefentoets. Succes met leren!

Slide 35 - Slide