Herhaling wwspelling

Werkwoordspelling
1 / 50
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 50 slides, with text slides.

Items in this lesson

Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
1. Je kent de regels voor het schrijven van de persoonsvorm in de tegenwoordige en verleden tijd en je kunt deze correct toepassen.

2. Je weet of je de persoonsvorm tegenwoordige en verleden tijd onder de knie hebt, of dat je nog even meer moet oefenen.


Slide 2 - Slide

De 
persoonsvorm
Wat was dat ook alweer??

Slide 3 - Slide

De persoonsvorm (pv)
Een van de werkwoorden in de zin is de persoonsvorm (pv). Er zijn meerdere manieren / proeven om de persoonsvorm in de zin te vinden. Weet jij het nog?

Slide 4 - Slide

Is het werkwoord in de zin de pv?
1. Vraagproef: Maak van de zin een vraag. Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de pv.
2. Tijdproef: Zet de zin in een andere tijd. Het werkwoord dat verandert is de pv.
3. Getalproef: Verander het getal (enkelvoud/meervoud) van de zin. Het werkwoord dat verandert is de pv. 

Slide 5 - Slide

De persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd. Voor de spelling ervan gelden een aantal regels.

Slide 6 - Slide

persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 7 - Slide

Even oefenen:
  • Hij .....(houden, tt) van lezen en gamen. 
  • Persoonsvorm? 
  • Welke tijd en persoon?
  • Tegenwoordige tijd 3e persoon dus ik-vorm + t = houd + -t
  • Hij houdt van lezen en gamen. 

Slide 8 - Slide


- zwak ww -


- sterk ww -
persoonsvorm verleden tijd

Slide 9 - Slide


- zwak ww -



- sterk ww -

* klankverandering
* zo kort en eenvoudig mogelijk
* laatste letter -d of -t? Gebruik de verlengproef.
persoonsvorm verleden tijd

Slide 10 - Slide

Even oefenen:
  • Hij .....(branden) zijn vingers gisteren aan de oven. 
  • Persoonsvorm? 
  • Welke tijd?
  • Verleden tijd > zwak of sterk? 
  • Zwak, dus  't x-kofschip > stam + te of + de?
  • Brand, niet in 't kofschip dus brand + de
  • Hij brandde zijn vingers gisteren aan de oven. 

Slide 11 - Slide

Even oefenen:
  • Hij .....(bieden) vorige week zijn hulp aan.
  • Persoonsvorm? 
  • Welke tijd?
  • Verleden tijd > zwak of sterk? 
  • Sterk, dus klankverandering 
  • bood? boot? boodt? Kort en eenvoudig + verlengproef.
  • Hij bood vorige week zijn hulp aan.

Slide 12 - Slide

Nog even oefenen:
Schrijf de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd op. 

1. ... (hebben) hij gisteren gevoetbald?
2. Jij ..... (vinden) dat geen goed idee.
3. .... (worden) je later timmerman?
4. ..... (vinden) jouw broer tennis ook zo leuk?
timer
1:00

Slide 13 - Slide

Nog even oefenen:
Schrijf de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd op. 

1. Heeft hij gisteren gevoetbald?
2. Jij vindt dat geen goed idee.
3.  Word je later timmerman?
4. Vindt jouw broer tennis ook zo leuk?

Slide 14 - Slide

Nog even oefenen:
Schrijf de persoonsvorm in de verleden tijd op. 

1. Het vliegtuig .... (landen) gisteren naast de landingsbaan.
2. Kevin ..... (breken) vorige week zijn arm.
3. .... (knijpen) jouw broertje jou zo hard?
4. Bob en Jan ..... (plagen) mij altijd vroeger.
timer
1:00

Slide 15 - Slide

Nog even oefenen:
Schrijf de persoonsvorm in de verleden tijd op. 

1. Het vliegtuig landde gisteren naast de landingsbaan.
2. Kevin brak vorige week zijn arm.
3. Kneep jouw broertje jou zo hard?
4. Bob en Jan plaagden mij altijd vroeger.

Slide 16 - Slide

Aan de slag: nu maken opdr. 1 (blz. 263)
Zelfstandig

Slide 17 - Slide

Werkwoordspelling

Slide 18 - Slide

Vandaag

  • Terugblik vorige les met Kahoot
  • Nog meer werkwoordspelling
  • Oefenen


Slide 19 - Slide

Terugblik
1. Je kent de regels voor het schrijven van de persoonsvorm in de tegenwoordige en verleden tijd en je kunt deze correct toepassen.
  

2. Je weet of je de persoonsvorm tegenwoordige en verleden tijd onder de knie hebt, of dat je nog even meer moet oefenen.

Slide 20 - Slide


Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Persoonsvorm verleden tijd

Slide 21 - Slide

Even testen...

Slide 22 - Slide

Aan de slag
Nu maken:
Opdracht 2 en 3 (blz 264)
Klaar? 
Nakijken met antwoordenboek, ook opdracht 1. Meer dan 1 fout = extra oefenen

Niet klaar?
Huiswerk volgende les
Zelfstandig of samen

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Wat voor lezer ben jij?
Niveautest op lezenvoordelijst.nl/leerlingen/

timer
7:00

Slide 25 - Slide

Mediatheek
Laat je spullen liggen

7 min voor tijd gaan we weer naar boven

Slide 26 - Slide

Volgende les leesboek mee!
Tot volgende week!

Slide 27 - Slide

Pak je leesboek
Tas van tafel en 
begin met lezen
timer
12:00

Slide 28 - Slide

Terugblik
Wat hebben we vorige lessen gedaan? Hand omhoog als je het weet of heel enthousiast zwaaien.
  • Persoonsvorm en 3 proeven daarbij
  • Persoonsvorm in tt
  • Persoonsvorm in vt
  • Maar wat nou als het geen persoonsvorm is???

Slide 29 - Slide

  • Voltooid deelwoord

Slide 30 - Slide

Voltooid en onvoltooid deelwoord
Niet alle werkwoorden zijn natuurlijk persoonsvormen.

Je kunt ook te maken hebben met een voltooid deelwoord (vd) of een onvoltooid deelwoord (od).

Slide 31 - Slide

Lesdoelen
  • Ik weet wat een (on)voltooid deelwoord is
  • Ik kan een (on)voltooid deelwoord herkennen.
  • Ik kan een (on)voltooid deelwoord juist schrijven

Slide 32 - Slide

voltooid deelwoord
is klaar / afgerond
  • Een voltooid deelwoord begint vaak met 'ge / ver / be / ont'
  • In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een ander werkwoord (hulpwerkwoord) --> hebben / zijn / worden

  • Regelmatige (zwakke) werkwoorden eindigen op een 'D of T' ('t x-kofschip!)
  • Onregelmatige (sterke) werkwoorden eindigen op 'EN (of T)'

Slide 33 - Slide

onvoltooid deelwoord
is nog bezig / aan de gang
  • Een onvoltooid deelwoord spel je als infinitief + d:

Zingend
Lopend
Huilend

Slide 34 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Van voltooide en onvoltooide deelwoorden kun je een bijvoeglijk naamwoord maken: een gelopen race, een lopend vuurtje.
  • Soms moet je een -e achter het woord zetten. Spel het bn zo kort en eenvoudig mogelijk: de verbrande hand; de vergrote kamer (niet vergrootte)
  • Soms moet je voor de uitspraak -tt of -dd schrijven: het bekladde behang
  • Voltooide deelwoorden die op -en eindigen veranderen niet als je ze als bijvoeglijk naamwoorden gebruikt. De -n blijft dus staan: de verloren zoon (niet de verliezen zoon)

Slide 35 - Slide

Aan de slag
Nu maken:
Opdracht 4 en 5 blz. 265 (na  opdracht 2 en 3)
Klaar?
Nakijken met antwoordenboek, ook opdracht 1, 2 en 3. Meer dan 1 fout = extra oefenen!
Niet klaar?
Huiswerk volgende les
Zelfstandig of samen

Slide 36 - Slide

Pak je leesboek
Tas van tafel en 
begin met lezen
timer
15:00

Slide 37 - Slide

Pak je leesboek
Tas van tafel en 
begin met lezen
timer
15:00

Slide 38 - Slide

Vandaag

  • Gelezen, yes!
  • Terugblik vorige lessen
  • Nog meer werkwoordspelling
  • Oefenen


Slide 39 - Slide

doel
  • Ik kan werkwoorden in de tt, vt, vd, od en bn correct vervoegen.
  • Ik kan werkwoorden in de gebiedende wijs correct vervoegen.
  • Niet? Is niet erg maar betekent extra oefenen!

Slide 40 - Slide

Terugblik
Wat hebben we vorige lessen gedaan? Hand omhoog als je het weet of heel enthousiast zwaaien.
  • Persoonsvorm en 3 proeven daarbij
  • Persoonsvorm in tt
  • Persoonsvorm in vt
  • Voltooid en onvoltooid deelwoord
  • Bijvoeglijk naamwoorden van vd en od

Slide 41 - Slide

voltooid deelwoord
  • Is afgerond, klaar
  • Hoort bij het gezegde.
  • Kan nooit het enige werkwoord in de zin zijn.
  • Kan achter hij heeft, hij is of hij wordt gezet worden.
  • Begint meestal met ge-
  • Kan ook beginnen met be-, ver-, ont-, her- of er-
  • Ook zwakke (regelm) of sterke (onregelm) werkwoorden

Slide 42 - Slide

onvoltooid deelwoord
  • Is nog bezig, aan de gang
  • Een onvoltooid deelwoord spel je als infinitief + d:

Zingend
Lopend
Huilend

Slide 43 - Slide

bijvoeglijk naamwoord (BN)
voltooid: het is al gebeurd
onvoltooid: lopend belt hij zijn moeder

de geverfde deur
de gewonnen wedstrijd
het verzonnen verhaal
een lopend vuurtje

Slide 44 - Slide

BN bij een voltooid deelwoord
Om te weten of het voltooid deelwoord op -d of -t eindigt, 
moet je kijken naar de verleden tijd.

spelen   -   speelde   -   gespeeld
maken   -   maakte    -   gemaakt
spellen  -   spelde     -    gespeld


Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

gebiedende wijs
  • zinnen met een bevel erin
  • in zinnen met een gebiedende wijs staat geen onderwerp

Slide 47 - Slide

gebiedende wijs
  • ik-vorm tt :  luister naar je leraar / kijk goed uit / doe de deur                              dicht

Slide 48 - Slide

dus: ik-vorm bij
  • pv-tt als ik voor of achter de pv staat : ik zwem, vind ik
  • pv-tt als je/jij achter de pv staat: kom je? / luister je?
  • gebiedende wijs: neem iedere les een boek mee

Slide 49 - Slide

Aan de slag
Opdracht 1 t/m 5 van de brug is af!

Nu maken:
1 t/m 6 (blz 36-37)

Klaar? Kom bij mij nakijken

Niet klaar? Huiswerk voor morgen!
Zelfstandig of samen

Slide 50 - Slide