HV1A Werkwoordspelling les 1 26/5

Welkom
Leg je lesboeken, leesboek, schrift en etui op tafel en ga 10 minuten in stilte lezen uit je leesboek.
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom
Leg je lesboeken, leesboek, schrift en etui op tafel en ga 10 minuten in stilte lezen uit je leesboek.

Slide 1 - Slide

Werkwoordspelling les 1

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
- Je weet wat de regels zijn voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige en verleden tijd.
- Je weet wat de regels zijn voor het spellen van het (on)voltooid deelwoord.
 de persoonsvorm in de tegenwoordige en verleden tijd.
- Je weet wat de regels zijn voor het spellen van onregelmatige en Engelse werkwoorden.


Slide 3 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
- Huiswerk nakijken (opdracht 2; 3; 4; 5 a, b,c ; 6a, 6d; 7; 8; 9; 10 bladzijde 110-111 oefenboek).
- Instructie werkwoordspelling.
- Aan de slag met opdrachten.





Slide 4 - Slide

Persoonsvorm t.t. v.t. en (on)voltooid deelwoord
  1. Tijd: t.t., v.t., volt. t.
  2. Stam opschrijven + wie?
  3. Plak iets (niets) aan de stam?

Slide 5 - Slide

Persoonsvorm t.t. v.t. en (on)voltooid deelwoord
1. Tijd: t.t, v.t., volt.t.
Ik wandel
Ik wandelde
Ik heb gewandeld

Waarom?
tkfschpx alleen gebruiken in v.t. en volt.t.

Slide 6 - Slide

Persoonsvorm t.t. v.t. en (on)voltooid deelwoord
2. Stam van het werkwoord + wie hoort bij de stam

Wat is de stam?
de ik-vorm 
Niet hele ww-en (klopt niet altijd: ik race!)

Slide 7 - Slide

Persoonsvorm t.t. v.t. en (on)voltooid deelwoord
3. Plak iets (of niets) aan de stam
t.t.: 3 opties: plak niets, -t of -en.

v.t.: 4 opties: is de laatste klank een tkfschpx ?
plak -te of ten. Niet ? Plak -de of den.
volt.t.: 2 opties: is de laatste klank  een tkfschpx ?
plak -t, Niet? plak -d (+ ge-, be- of ver- voor de stam)

Slide 8 - Slide

Persoonsvorm t.t. v.t. en (on)voltooid deelwoord
Scheidbare werkwoorden:
- Deze krijgen bij het voltooid deelwoord een ge tussen de scheidbare delen
Bijvoorbeeld: het voltooid deelwoord van het werkwoord afschaffen wordt afgeschaft.

Onvoltooid deelwoord:
- Schrijf je het hele werkwoord + d
Lachend liep hij de klas binnen.

Slide 9 - Slide

Engelse werkwoorden.
Engelse werkwoorden
Hij (deleten) gisteren de bestanden
Stap 1: tijd=v.t.
Stap 2: stam=delete
Stap 3: laatste klank: t+ hij delete+te

Slide 10 - Slide

Uitzonderingen:
t.t.
Loop jij?
v.t.
Ik loopte? Ik liep?

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Onregelmatige werkwoorden.
Onregelmatige werkwoorden: hebben, kunnen, mogen, willen, zijn, zullen
pv en volt.t, niet  volgens de normale spelling ( schema blz. 183 HB bovenaan > uit je hoofd leren).

Slide 13 - Slide

Aan de slag
Lezen:  bladzijde 180-183 van je handboek.
Maken: 
- Opdracht 2 (a en b); 3 (a en b); 5 (a, i en o) op blz. 112-113 van je oefenboek.
-  Opdracht 3 (a, d, e en f);  4 (a, b, c en f); 5; 6 (a en b); 7 (a en b); 8 (a en b); 9 op blz. 114-115 van je oefenboek.
- Opdracht 3 (a en f); 4 (a en f); 5; 6; 7 (a, g, l en n); 8; 9 op blz. 116-117 van je oefenboek.

Slide 14 - Slide

Huiswerk maandag 2 juni 1e uur
Lezen: bladzijde 180-183 van je handboek.
Maken:
- Opdracht 2 (a en b); 3 (a en b); 5 (a, i en o) op blz. 112-113 van je oefenboek.
- Opdracht 3 (a, d, e en f); 4 (a, b, c en f); 5; 6 (a en b); 7 (a en b); 8 (a en b); 9 op blz. 114-115 van je oefenboek.
- Opdracht 3 (a en f); 4 (a en f); 5; 6; 7 (a, g, l en n); 8; 9 op blz. 116-117 van je oefenboek.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

werkwoordspelling tegenwoordige tijd
A
Hij liep naar huis
B
Hij loopt naar huis

Slide 17 - Quiz

Afgelopen weken ... (besteden, VT) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 18 - Quiz

Welke werkwoord is een sterk werkwoord?
A
rijden
B
dwalen
C
redden
D
glanzen

Slide 19 - Quiz

Welk antwoord heeft alleen maar de sterke werkwoorden?
A
beginnen, bieden, bijten en blazen
B
kijken, klagen, kosten, krabben
C
mailen, masseren, melden, mompelen
D
raden, regeren, roepen en ruiken

Slide 20 - Quiz

Voltooid deelwoord?
A
fiets
B
gefietst
C
fietste
D
gefietsd

Slide 21 - Quiz

Hij heeft haar (schoppen, VT)
A
geschoppt
B
geschoppd
C
geschopt
D
geschopd

Slide 22 - Quiz

Zij heeft iets (ontdekken... vul de juiste vorm van het VD).

Slide 23 - Open question

De docent heeft de regel (afschaffen....vul de juiste vorm van het , VD)

Slide 24 - Open question

Jan heeft vroeger (handballen...vul de juiste vorm van het VD)

Slide 25 - Open question

Die opmerking heeft haar (ergeren...vul de juiste vorm van het VD).

Slide 26 - Open question

Al (praten, OD) vergaten ze de tijd.
A
pratende
B
pratente
C
pratend
D
pratent

Slide 27 - Quiz

Zij... (zoeken, PVVT) naar het boek van Anna Woltz
A
zij zoeken
B
zij zoekt
C
zij zochten
D
zij zocht

Slide 28 - Quiz

Wat is een correct gespeld voltooid deelwoord?
A
ik loop
B
ik heb gelopen
C
ik liep
D
ik heb geloopt

Slide 29 - Quiz

(Lachen, OD) stapt ze op haar fiets.
A
lachende
B
lachend
C
lachent
D
lachente

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Slide