Les 24: Betekenissen (synoniemen, antoniemen, homoniemen en homofonen)

Les 24: Betekenissen






Synoniemen, antoniemen, homoniemen en homofonen 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Les 24: Betekenissen






Synoniemen, antoniemen, homoniemen en homofonen 

Slide 1 - Slide

Wat is een synoniem?
A
een woord met meerdere betekenissen
B
twee woorden die hetzelfde klinken, maar anders worden geschreven
C
woorden die ongeveer hetzelfde betekenen

Slide 2 - Quiz

Geef een voorbeeld van een synoniem (geef 2 woorden)

Slide 3 - Mind map

Wat is een antoniem?
A
een woord met meerdere betekenissen
B
woorden met een tegengestelde betekenis
C
woorden die ongeveer hetzelfde betekenen

Slide 4 - Quiz

Geef een voorbeeld van een antoniem (geef 2 woorden)

Slide 5 - Mind map

Wat is een homoniem?
A
een woord met meerdere betekenissen
B
twee woorden die hetzelfde klinken, maar anders worden geschreven
C
woorden die ongeveer hetzelfde betekenen

Slide 6 - Quiz

Geef een voorbeeld van een homoniem

Slide 7 - Open question

Wat is een homofoon?
A
een woord met meerdere betekenissen
B
twee woorden die hetzelfde klinken, maar anders worden geschreven
C
woorden die ongeveer hetzelfde betekenen

Slide 8 - Quiz

Geef een voorbeeld van een homofoon

Slide 9 - Open question

Homofoon of homoniem?
'kussen'
A
homofoon
B
homoniem

Slide 10 - Quiz

Welk homoniem past in de zin?

De getuige kon bevestigen dat hij de verdachte die avond had gezien.

_________
A
zeggen dat het klopt
B
vastmaken

Slide 11 - Quiz

Welk homoniem past in de zin?

Het geld dat ik in de vakantie verdiend heb, heb ik vandaag op mijn bankrekening gestort.

______
A
gedumpt
B
gezet

Slide 12 - Quiz

Welk homoniem past in de zin?

Erik heeft een gemene streek uitgehaald; zijn zusje is erg geschrokken.

______
A
gebied
B
daad waarover je boos bent

Slide 13 - Quiz

rat - rad
A
synoniem
B
homoniem
C
homofoon

Slide 14 - Quiz

kreet - gil
A
synoniem
B
homoniem
C
homofoon

Slide 15 - Quiz

Welk woord in de volgende zin is een homoniem?

Hij heeft zijn arm gebroken.
In Pakistan zijn veel mensen arm.
A
hij
B
heeft
C
arm
D
gebroken

Slide 16 - Quiz

Homoniem of niet?
Water
A
Ja
B
Nee

Slide 17 - Quiz

Welk woord is geen homoniem?

A
Bang
B
Vliegen
C
Schop

Slide 18 - Quiz

Op welk taalfenomeen is deze grap gebaseerd?
A
homofoon
B
homoniem

Slide 19 - Quiz


Wij kijken naar de schapen die in de wei staan.
A
homoniem
B
homofoon
C
synoniem
D
tegenstelling

Slide 20 - Quiz

bank is een ...
A
homoniem
B
harmoniem
C
synoniem
D
homofoon

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Slide