Unidad 5 ,En la agencia de viajes.Deel 4

Wie is wat van Lisa Simpson?
abuelo
hermano
tío
padre
hermana
madre
tía
prima
abuela
abuelo
tía
abuela
1 / 19
next
Slide 1: Drag question
Spaans

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wie is wat van Lisa Simpson?
abuelo
hermano
tío
padre
hermana
madre
tía
prima
abuela
abuelo
tía
abuela

Slide 1 - Drag question

las flores
las narnajas
las uvas
el plato
la manzana

Slide 2 - Drag question

la patata
la ensalada
el pescado
el helado
la botella de agua
el huevo
la bebida
el pollo
el jamón serrano
el pan
las verduras
la propina
el camarero
la cuenta
la mesa
la sal y la pimienta
la gamba

Slide 3 - Drag question

estación
fábrica
aeropuerto
estadio
supermercado
farmacia
universidad
mercado
catedral

Slide 4 - Drag question

cuándo
quién (es)
cuál (es)
dónde
cómo
cuánto(a/os/as)
hoe
waar
hoeveel
wie
welk/wat
wanneer
waarom

Slide 5 - Drag question

Cocinar
Dormir
Tocar la guitarra
Escuchar música
Viajar / Ir de vacaciones
Leer

Slide 6 - Drag question

¿Te gusta viajar?
¿Te gusta viajar?

Slide 7 - Slide

Unidad 5.En la agencia de viajes. Deel 4

Slide 8 - Slide

opdracht 5.09
Durante las vacaciones me gusta ...

Schrijf  in het Spaans 5 dingen/activiteiten in je schrift  die je graag doet of niet  tijdens de vakantie
voorbeelden in het boek
¿Qué significa? leer

Slide 9 - Slide

opdracht 5.10
Lees de tekst aandachtig door zodat je alles begrijpt en beantwoord de vragen.

Slide 10 - Slide

opdracht 5.11
Valencia, een fantastische stad.

Lees de tekst aandachtig door en beantwoord de vragen in het boek.

Slide 11 - Slide

het bezittelijk voornaamwoord

Slide 12 - Slide

Even samengevat.......
  • Je kijkt naar het zelfstandig naamwoord wat achter het bezittelijk voornaamwoord staat. 
  • Is het zelfstandig naamwoord meervoud, dan is ook het bezittelijk voornaamwoord meervoud.
  • Bij nuestro/-s en vuestro/-s verandert het in nuestra/-s en vuestra/-s als het zelfstandig naamwoord wat erachter komt vrouwelijk is. 

Slide 13 - Slide

traducimos:
1. Nuestro viaje a Argentina reservamos en la agencia de viajes.
2. Me gusta la tranquilidad.
3. ¿Cuántos días quiere estar en España?
4. ¿Quién es su hijo?
5. ¿Cuándo sale vuestro avión?

Slide 14 - Slide

Klik HIER voor de woordenlijst van Unidad 5

Slide 15 - Slide

gustar

Slide 16 - Slide

Iets leuk vinden

Gustar:

- heeft twee vormen: gusta of gustan
- past zich aan aan het woord erachter
- heeft een meewerkend voorwerp

Bekijk hier een liedje

Slide 17 - Slide

Hoe zeg je:
1. Ik vind school interessant (interesar)
2. Wij vinden vliegtuigen interessant.(interesar)
3. Jij houdt van tomatensoep.(gustar)
4. Jullie houden van dansen.(gustar)
5. Zij houden van moderne steden.(gustar)

Slide 18 - Slide

Los números


klik HIER voor een overzicht van de getallen 0 t/m 10.000
Los números


klik HIER voor een online oefening met de getallen

Slide 19 - Slide