Grammatica zinsontleding

Welkom!
Vandaag: zinsontleding
Persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk/naamwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling.
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welkom!
Vandaag: zinsontleding
Persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk/naamwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling.

Slide 1 - Slide

1. Persoonsvorm
  • Hoe vind je de persoonsvorm?
  • Zet de zin in een andere tijd;
  • Zet de zin in een ander getal (ev-mv/mv-ev);
  • Maak van de zin een ja/nee-vraag.

  • Morgen lopen wij de avondvierdaagse. 

Slide 2 - Slide

2. Onderwerp
  • Wat is het onderwerp en hoe vind je het?
  • Verander de zin van getal (ev-mv of mv-ev).

  • Alle leerlingen gingen naar museum de Pont.

Slide 3 - Slide

3. Werkwoordelijk gezegde
  • Wat is het werkwoordelijk gezegde?
  • Alle werkwoorden in de zin die bij elkaar horen.
  • Let op: ook 'aan het' en 'te' voor een infinitief (hele ww) horen bij het werkwoordelijk gezegde.
  • Let op: ook de voorzetsels van een splitsbaar werkwoord horen bij het werkwoordelijk gezegde (Hij belt zijn oma op.) 
  • Gisteren waren de leerlingen druk aan het leren. 

Slide 4 - Slide

4. Naamwoordelijk gezegde
  • Een naamwoordelijk gezegde geeft een eigenschap/kenmerk van het onderwerp; het ow is of wordt iets.
  • Bestaat uit een werkwoordelijk en een naamwoordelijk deel. 
  • Mijn moeder wilde later altijd docent worden.
  • wwdeel: wilde worden; nwdeel: docent. Hele naamwoordelijk gezegde: wilde docent worden

Slide 5 - Slide

5. Lijdend voorwerp
  • Wat is het lijdend voorwerp en hoe vind je het?
  • Wie/wat + pv + ow (+wwg)?
  • Let op: NOOIT bij een naamwoordelijk gezegde. 
  • Let op: begint NOOIT met een voorzetsel. 

  • De docent gaf mij het werkboek.  

Slide 6 - Slide

6. Meewerkend voorwerp
  • Wat is het meewerkend voorwerp en hoe vind je het?
  • Vaak te maken met de werkwoorden geven, sturen, zenden.
  • Aan/voor wie + pv + ow + lv (+wwg)? 

  • De docent gaf mij het werkboek?
  • Kun je 'aan' of 'voor' ook weglaten of toevoegen?

Slide 7 - Slide

7. Bijwoordelijke bepaling
  • Wat is de bijwoordelijke bepaling?
  • Geeft plaats, tijd, reden aan. Ook de vraagwoorden hoe, waar, waarheen, wanneer etc. zijn bijwoordelijke bepaling. 
  • Ook woordjes als niet, wel, ook, altijd, later, etc. zijn bijwoordelijke bepaling. 

  • Gisteren moesten we van de juf naar de mediatheek.  

Slide 8 - Slide

Schrijf de zinnen over en benoem de verschillende zinsdelen. Doe het als volgt:

Gisteren liep ik met mijn moeder over straat.
Pv = liep
Ow= ik
Wwg = liep
Nwg = x





Lv = x
Mv = x
Bwb = gisteren
Bwb = met mijn moeder
Bwb = over straat

Slide 9 - Slide

Ontleed de volgende zinnen:
1. Door de tegenvallende prestaties keek de coach gisteravond behoorlijk somber.
2. Wil jij Guido alsjeblieft deze sleutelbos overhandigen?

Slide 10 - Slide

1. Door de tegenvallende prestaties keek de coach gisteravond behoorlijk somber.
Pv = 
Ow = 
Wwg = 
Nwg =
Lv = 
Mv = 
Bwb = 
Bwb = 
Bwb = 

Slide 11 - Slide

2. Wil jij Guido alsjeblieft deze sleutelbos overhandigen?
Pv = 
Ow = 
Wwg = 
Nwg =
Lv = 
Mv = 
Bwb = 
Bwb = 
Bwb = 

Slide 12 - Slide

Ontleed de volgende zinnen
1. Waarschijnlijk is de schade aan woonhuizen na de najaarsstorm zeer ernstig.
2. Wanneer biedt de tennisvereniging haar vrijwilligers de jaarlijkse feestavond aan in de kantine?

Slide 13 - Slide

1. Waarschijnlijk is de schade aan woonhuizen na de najaarsstorm zeer ernstig.
Pv = 
Ow = 
Wwg = 
Nwg =
Lv = 
Mv = 
Bwb = 
Bwb = 
Bwb = 

Slide 14 - Slide

2. Wanneer biedt de tennisvereniging haar vrijwilligers de jaarlijkse feestavond aan in de kantine?
Pv = 
Ow = 
Wwg = 
Nwg =
Lv = 
Mv = 
Bwb = 
Bwb = 
Bwb = 

Slide 15 - Slide