2.7 start

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g, t
• Leerjaar 1

grammatica 

Woordsoorten benoemen

Lesdoelen

Aan het einde van de les kunnen we de volgende woordsoorten benoemen en aanwijzen in de zin:

- lidwoord

- zelfstandig naamwoord

- werkwoord

Lidwoorden

De, het = bepaald 

Een = onbepaald   

 

en let op: 

één is géén lidwoord, maar een telwoord

Jantje heeft één hond en twee katten.

Handige tip: 

medipladi

zelfstandig naamwoorden zijn: 

MEnsen

DIeren

PLAnten

DIngen

Hoe kun je controleren of iets een zelfstandig naamwoord is? 

Er zijn drie manieren...

Manier 1. 

Voor een zelfstandig naamwoord, past een lidwoord

de fiets

het meisje

een ijsje

Manier 2. 

Zet het woord in enkelvoud of meervoud.

één fiets 

                                   twee fietsen 

Manier 3.

Je kunt er een verkleinwoord van maken

Tafel - tafeltje 

Werkwoorden

Je hoort het al: het woordje 'werk'  zit er in. 

Een werkwoord is een doe-woord.

Je kunt  voor een werkwoord 'ik' of 'wij' zetten

Ik loop

WIj fietsen

Samenvattend: 

Lidwoorden (LW): de, het, een

Zelfstandig Naamwoorden (ZN): medipladi

Werkwoorden (WW): doe-woorden

Hoeveel lidwoorden heeft de volgende zin:
De jongen kust het meisje

1. 1
2. 2
3. 3
4. geen

Een oude man steekt de straat over.

Hoeveel ZN heeft deze zin?

1. 1
2. 2
3. 3
4. geen

Jantje fietst altijd heel hard door de straat.
Wat is het werkwoord in deze zin?

1. Jantje
2. straat
3. fietst
4. geen WW

Maken: 

2.7 grammatica

Opdracht 2, 5, 6, 7, 8, 9

LW: de, het, een

ZN: medipladi

WW: doe-woord