Herhaling H4 taalverzorging

Herhaling H4 taalverzorging
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Herhaling H4 taalverzorging

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Deze LessonUp
Toets volgende week= H4 lezen en H4 taalverzorging

Deze LessonUp= Herhaling H4 taalverzorging.
Je vindt hier uitleg over de theorie en opdrachten tussendoor. 

Neem de LessonUp door en beantwoord de vragen. Succes!

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Je weet al
  • hoe je de persoonsvorm kunt vinden
  • hoe je de zin moet verdelen in zinsdelen
  • hoe je het onderwerp kunt vinden
  • hoe je het werkwoordelijk gezegde kunt vinden

    Nog niet of vind je dit lastig? Bekijk de uitlegfilmpjes dan nog eens en oefen, oefen en oefen! 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Lijdend voorwerp
  • Het lijdend voorwerp komt voor in zinnen waar iets of iemand wat overkomt of ondergaat --> ‘het slachtoffertje’​
  • Stel de vraag Wat/wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?​
  • Een zin kan een lijdend voorwerp hebben maar dat hoeft niet. ​
  • Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Lijdend voorwerp
  • Tip: Afstanden, gewicht en maten zijn nooit lijdend voorwerp

  • Voorbeeldzin: Julius heeft tijdens de zomervakantie lange liefdesbrieven aan Ellen geschreven.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Julius / heeft / tijdens de zomervakantie / lange liefdesbrieven / aan Ellen / geschreven.
pv = heeft​
ow = Julius​
wg = heeft geschreven​
lv vraag = wat/wie + gezegde + onderwerp?​
lv vraag = wat/wie heeft Julius geschreven? 
lv = lange liefdesbrieven --> de brieven doen zelf niks, maar ze worden geschreven. ​

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

De postbode | gaf | het pakketje | aan de buren.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
gaf
B
de postbode
C
het pakketje
D
aan de buren

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Laura | heeft | haar huiswerk | toch | gemaakt.


Wat is het lijdend voorwerp?
A
Laura
B
haar huiswerk
C
toch
D
heeft gemaakt

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Klopt dit?

In een zin zit altijd een lijdend voorwerp. 
A
nee
B
ja

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Klopt dit?

Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel (zoals op, in, aan, met, voor e.d.).
A
nee
B
ja

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden

Verwijswoorden --> Saai als je steeds hetzelfde woord gebruikt. Daarom variatie brengen! 
Hoe? ---> door verwijswoorden 
deze - die - dit - dat 

Voorbeeld: De grijze poes die daar loopt, is van mijn buren.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions




het-woorden 

dat, dit 

het --> dat + dit





De-woorden 
 
die, deze

de --> die + deze
Onzijdig
Mannelijk/vrouwelijk

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Verhuisdoos. Zeggen we 'de verhuisdoos' of 'het verhuisdoos'?
A
de
B
het

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Juist is 'de verhuisdoos', dus welk verwijswoord is dan juist? Dat of die?
A
De verhuisdoos dat..
B
De verhuisdoos die...

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Uitleg waarom het 'die verhuisdoos' is

Je hebt net gelezen dat we 'de verhuisdoos' zeggen en niet 'het verhuisdoos'. Bij de-woorden gebruik je de verwijswoorden die of deze. 

De eindigt op een e, die en deze ook: onthoud dit! 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'de kamerplant'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Welke woorden zijn verwijswoorden?
A
Die en deze
B
in en uit
C
Welke en wanneer

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het examen'
A
dit, dat
B
die, deze

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Extra uitleg over 'het examen'
We zeggen 'het examen' en niet 'de examen'. 
Dat betekent dat je de verwijswoorden dit en dat kunt gebruiken. 

Bijvoorbeeld: Het examen dat wij hebben gemaakt, was makkelijk! 
Fout is dus: Het examen die wij hebben gemaakt, was makkelijk!

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Welke zin is juist?
A
Deze boek heb ik al drie keer gelezen.
B
Dit boek heb ik al drie keer gelezen.

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Welk verwijswoord is juist? Die of dat?
A
Het voetbaltoernooi die...
B
Het voetbaltoernooi dat...

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Voltooid deelwoord

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Waar zie je een voltooid deelwoord staan?
A
is
B
heb gewerkt
C
herstellen
D
loop jij?

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Een werkwoord kan verschillende vormen hebben:



Uitleg werkwoordsvormen
persoonsvorm (pv)
hele werkwoord (hele ww)
voltooid deelwoord (vd)
Uitleg

Slide 24 - Slide

Tijdens deze fase van de les geef je uitleg en doe je het leren voor (modellen).

Staat er in een zin één werkwoord, dan is dat automatisch de persoonsvorm.

Staan er meer werkwoorden in de zin, dan weet je dankzij de tijdproef welke de persoonsvorm is. 

Voor de overige werkwoorden geldt dan dat je te maken hebt met een voltooid deelwoord en/of een heel werkwoord.





Drie werkwoordsvormen

Slide 25 - Slide

Tijdens deze fase van de les geef je uitleg en doe je het leren voor (modellen).

Als er één werkwoord in de zin staat, dan is dat altijd de persoonsvorm.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Als er meer werkwoorden in de zin staan, dan vind je de persoonsvorm met de tijdproef.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Als je weet wat de persoonsvorm is, dan is het andere werkwoord altijd een voltooid deelwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Een persoonsvorm kan samen met een heel werkwoord in een zin staan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Voltooid deelwoord
ik heb gelopen
ik ben geland

Begint vaak met ge-
Staat nooit alleen in de zin --> vorm van hebben, zijn of worden

Heb je alle kommen afgewassen?

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord kan ook beginnen met andere voorvoegsels:

  • -be-
  • -ver-
  • -ont-
  • -her-
  •  -er-

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Voltooid deelwoord
Kan eindigen op -en
Kan eindigen op -n
Kan eindigen op -t of -d
Hij heeft gelopen.
Zij heeft lang gestaan.
Zij zijn gisteren geland.
Oma heeft een deken gehaakt.
-t of -d? verlengproef of 't ex-kofschip / 't ex-fokschaap 

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

De stappen
1. Is het een pv? 

- pv in de tt = ik-vorm of ik-vorm + t (vervang het ww door lopen, 
hoor je dan een t, dan schrijf je ook een t)

- pv in de vt = gebruik 't ex-kofschip = hele werkwoord (-en). Laatste letter in 't ex-kofschip? ja = t, nee = d          

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

De stappen 
2. Is het geen pv?

Dan is het een:
- voltooid deelwoord
- infinitief (hele werkwoord)

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

voltooid deelwoord
Als het ww een voltooid deelwoord is, dan gebruik je 't ex-kofschip. Hoe doe je dit ook alweer? 

Voorbeeld 1: De verhuisdozen zijn ingepakt/ingepakd. 
Wat is nu goed? 
Het hele werkwoord is inpakken. Haal hier -en vanaf: inpakk
De laatste letter is een k --> zit wel in 't ex-kofschip, dus: ingepakt.

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Voltooid deelwoord
Voorbeeld 2: De docenten hebben belooft/beloofd dat het goed komt. 

Hele werkwoord = beloven. Haal hier -en vanaf: belov
Zit de v in 't ex-kofschip? NEE, dus dan krijg je een d!
De docenten hebben beloofd dat het goed komt. 

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Welke zin is goed?
A
Hij verteld een verhaal
B
Hij vertelt een verhaal
C
Hij heeft een verhaal vertelt
D
Hij heefd een verhaal verteld

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de eerste stap die je neemt om te kijken of een werkwoord op een d of t eindigt?
A
Ik kijk in welke tijd het staat
B
Ik zoek de persoonsvorm op
C
Ik doe het op gevoel
D
Ik doe maar wat

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Even oefenen. Schrijf de juiste vorm van het werkwoord 'vinden' op.
Marije ..... de les leuk.

Slide 39 - Open question

This item has no instructions

Even oefenen. Vul de juiste vorm van het werkwoord 'veranderen' op.
Tom heeft nog snel iets ..... aan zijn huiswerk.
A
verandert
B
veranderdt
C
veranderd

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Cambiumned
Ga naar cambiumned.nl
Maak onderdeel zinsdelen
- persoonsvorm
- gezegde 
- onderwerp
- lijdend voorwerp


Slide 41 - Slide

This item has no instructions