Frans revision unité 1-12

• Frans
• Lager onderwijs

Vertaal: Je suis Dilan.

1. Jij bent Dilan.
2. Ben jij Dilan?
3. Zij is Dilan.
4. Ik ben Dilan.

Vertaling: 'De les begint.'

1. Le leçon commence.
2. La leçon commence.
3. Le leçon finit.
4. La leçon finit.

Vertaal: '(het) Frans'

1. la français
2. le français
3. le française
4. la française

Vertaal: un crayon

1. een pen
2. een blad
3. een potlood
4. een schaar

Vertaal: '(het) Nederlands'

1. le néerlandais
2. le néderlandais
3. le néerlandaise
4. la néerlandaise

Vertaal: het werkwoord être

1. ben
2. zijn
3. hebben
4. worden

Vertaal: mon copain

1. mijn zus
2. mijn vriendin
3. mijn vriend
4. zijn zus

Vertaal: c'est qui?
(twee juiste antwoorden)

1. wie is het?
2. wie is hij?
3. wie ben jij?
4. wie is dit?

Vertaal: sterk

1. petit
2. chouette
3. grand
4. fort

Wat is het juiste getal?:
quinze

1. 16
2. 15
3. 13
4. 17

Vertaal: juni

1. juin
2. août
3. juillet
4. mai

Vertaal: une chaise

1. een broek
2. een bord
3. een tafel
4. een stoel

Vertaal: het weer

1. la temps
2. le temps
3. la temp
4. le temp

Wat is het juiste getal?
quarante-six

1. 44
2. 43
3. 36
4. 46

Wat vond je van de quiz? Kies de passende emoji!

1. 
2. 
3. 
4.