ejercicios y repaso de las unidades 2 y 3

Bienvenidos a la clase de español
Hoy es martes, 6 de diciembre
1 / 22
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Bienvenidos a la clase de español
Hoy es martes, 6 de diciembre

Slide 1 - Slide

El programa de hoy
Repaso de las unidades 2 y 3
Gramática
Vocabulario
Frases claves

Slide 2 - Slide

Gramática (ESTAR)
Vul de juiste vorm van ESTAR in

Zoek telkens eerst de persoon op!

Slide 3 - Slide

Vul de juiste vorm van het werkwoord ESTAR in
Vera _______ en la escuela
A
estar
B
está
C
estoy
D
estás

Slide 4 - Quiz

Vul de juiste vorm van het werkwoord ESTAR in
Mi amigo y yo ________ en el cine
A
estamos
B
están
C
estáis
D
estás

Slide 5 - Quiz

Vul de juiste vorm van het werkwoord ESTAR in
Yo _______ en el coche
A
estás
B
estar
C
estoy
D
esté

Slide 6 - Quiz

Vul de juiste vorm van het werkwoord ESTAR in
¿Cómo _______ tú?
A
estamos
B
estar
C
estoy
D
estás

Slide 7 - Quiz

Gramática (VERBOS)
Regelmatige werkwoorden eindigen op 
-AR
-ER
-IR

Je vervoegt de woorden door -AR, -ER of -IR er af te halen en de juiste uitgang toe te voegen

Slide 8 - Slide

Vul de juiste vorm van het werkwoord in
José y Carlos _____ (saber) los deberes
A
saben
B
sabe
C
sabemos
D
sabéis

Slide 9 - Quiz

Vul de juiste vorm van het werkwoord in
Él ______ (vivir) en Barcelona
A
vivimos
B
vive
C
viven
D
vives

Slide 10 - Quiz

Vul de juiste vorm van het werkwoord in
¡______ (buscar) el chocolate!
A
buscas
B
busc
C
busco
D
busso

Slide 11 - Quiz

Gramática (TENER)
Vul de juiste vorm van het werkwoord tener in

Let op: lees goed om welke persoon het gaat

Slide 12 - Slide

Vul de juiste vorm van het werkwoord TENER in
yo ______ (tener) una hermana
A
tengo
B
tenemos
C
tienen
D
tienes

Slide 13 - Quiz

Vul de juiste vorm van het werkwoord TENER in
¿Cuántos años _______ (tener)?
A
tener
B
tienes
C
tenemos
D
tenéis

Slide 14 - Quiz

Vul de juiste vorm van het werkwoord TENER in
Ellos ______ (tener) mucho dinero
A
tiene
B
tenemos
C
tienes
D
tienen

Slide 15 - Quiz

Vocabulario
Vertaal de woorden  naar het Spaans

Slide 16 - Slide

vertaal de volgende woorden naar het Spaans
(1) ver, (2) de middelbare school,
(3) schrijven, (4) het huis, (5) het vlees, (6) todo

Slide 17 - Open question

Vocabulario
Vertaal de woorden  naar het Nederlands

Slide 18 - Slide

Vertaal de woorden naar het Nederlands
(1) cerca, (2) el vecino, (3) mirar, (4) el centro, (5) la manzana, (6) por favor

Slide 19 - Open question

La familia
Schrijf zo veel mogelijk leden van de familie op in het Spaans!

Slide 20 - Slide

la familia

Slide 21 - Mind map

¿Qué tienes que  estudiar?
Unidad 2 y 3 
Gramática
Frases Claves
Vocabulario

Slide 22 - Slide