Les klas 2: vraagzinnen & ontkenningen

Bonjour!
1 / 27
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

Bonjour!

Slide 1 - Slide

Programme
Vraagzinnen
Ontkenningen

Slide 2 - Slide

Schrijfopdrachten - Padlet
Fiche d’identité + vacances
Project partie 1 t/m 3 (periode 1)
Stripverhaal Toonytools
Patiënt
Dokter
Wat doe je om gezond te blijven?
Opdracht 35 in je werkboek

Slide 3 - Slide

Vraagzinnen maken

Slide 4 - Slide

1. Zonder vraagwoord
1. De punt vervangen door een vraagteken. (toon omhoog)

Tu as treize ans?

2. 'Est-ce que' voor de zin zetten.

Est-ce que tu as treize ans?


Slide 5 - Slide

3. inversie: onderwerp en persoonsvorm omdraaien. 
Let op: gebruik dan wel een koppelstreepje.

As-tu treize ans? 

*LET OP: Bij klinkerbotsing voeg je er '-t-' tussen.

A-t-il faim?

Slide 6 - Slide

2. Met een vraagwoord 
In het Frans kennen we de volgende vraagwoorden:
combien = hoeveel         
comment = hoe             
où = waar                     
pourquoi = waarom         
quand = wanneer           
qu'est-ce que = wat       
qui = wie                      

Slide 7 - Slide

1. Gewone zin + vraagwoord
Vous allez à l'école quand?

2. Vraagwoord + est-ce que + rest van de zin
Quand est-ce que vous allez à l'école?

3. Vraagwoord + inversie 
Quand allez-vous à l'école? 

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

De ontkenning in het Frans
Ik ben in Parijs.
Je suis à Paris.

Ik ben niet in Parijs.
Je ne suis pas à Paris.

Slide 10 - Slide

Ontkenning
timer
0:10

Slide 11 - Slide

Soms verandert er iets..
Je cherche le prof.
Je ne cherche pas le prof.

J'aime le français.
Je n'aime pas le français.

Wat gebeurt er?

Slide 12 - Slide

De ontkenning - la négation
De Nederlandse woorden niet en geen bestaan in het Frans uit twee woorden:
Ne ... pas
Ne staat vóór de persoonsvorm en pas direct erna:
Je ne comprends pas

Slide 13 - Slide

De ontkenning - la négation
Ne verandert in n' voor een werkwoord dat begint met een klinker of stomme h:
Je n'aime pas la glace. (ik vind het ijsje niet lekker)
Je n'habite pas à Paris. (ik woon niet in Parijs)

Slide 14 - Slide

De ontkenning - la négation
De ontkenning van c'est is:
 ce n'est pas.
De ontkenning van il y a is:
Il n'y a pas.

Slide 15 - Slide

Geen of niet in het Frans    bij een zin in de tegenwoordige tijd: 

 Je ne mange pas

 je n'aime pas    -  je n'habite pas -  je n'oublie pas

Let op! =>  c'est difficile!=> ce n'est pas difficile!


Slide 16 - Slide

Je suis malade.
Je ne suis pas malade !

Slide 17 - Slide

Tu as trois chats? 
Non, je n'ai pas trois chats. 
J'ai six chats !

Slide 18 - Slide

De ontkenning: niet/geen

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Je donne le cadeau à Michel.
Je ne donne pas le cadeau à Michel. 

Slide 21 - Slide

Il note les devoirs.
Il ne note pas les devoirs.

Slide 22 - Slide

J'habite à Paris.
Stap 1: Je habite à Paris.
Stap 2: Je n'habite pas à Paris.

Slide 23 - Slide

C'est un problème.
Stap 1: Ce est pas un problème.
Stap 2: Ce n'est pas un problème. 

Slide 24 - Slide

Questions?

Slide 25 - Slide

Les devoirs
Faire: D-toets, afronden chapitre 2 & les exercices d'écrite

Slide 26 - Slide

Tekst
st
Au revoir!

Slide 27 - Slide