Grammatica 3.7 lj3 GT

Leerdoelen
Ik kan persoonlijke voornaamwoorden benoemen
Ik kan bezittelijk voornaamwoorden benoemen
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Leerdoelen
Ik kan persoonlijke voornaamwoorden benoemen
Ik kan bezittelijk voornaamwoorden benoemen

Slide 1 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Verwijst meestal naar één of meer personen/ voorwerpen.

Slide 2 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord 
Als je twijfelt of iets een PSV is, dan kun je het woordje waarover je twijfelt vervangen door een naam. Lukt dit? Dan is het een PSV.

Hij heeft heel goed zijn best gedaan vandaag. 
(Mauro) heeft heel goed zijn best gedaan vandaag. 

Slide 3 - Slide

Wat is/ zijn de psv's?
Op de fruitschaal ligt het appeltje dat je wilde meenemen.

Slide 4 - Open question

Noteer de psv's:
Jullie bootje botste net tegen dat van mij.

Slide 5 - Open question

Bezittelijk voornaamwoord BZV
Geeft een bezit aan, dus van wie iets is. 
Staat altijd vóór 
het woord waar het
bij hoort.

Slide 6 - Slide

LET OP!
Let op het verschil in de volgende zinnen!

Dat is mijn telefoon. (bzv)
Is die telefoon van mij? (psv)

Slide 7 - Slide

Noteer de bzv's:
Zij heeft haar broer een nieuwe telefoon gegeven.

Slide 8 - Open question

                  Regelmatig gaat het verkeerd..

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Heb je jouw neef nog gebeld?
je =
jouw =
A
persoonlijk vnw persoonlijk vnw
B
persoonlijk vnw bezittelijk vnw
C
persoonlijk vnw bijvoeglijk nmw
D
bezittelijk vnw bezittelijk vnw

Slide 12 - Quiz

Welke voornaamwoorden staan in deze zin:
Hij heeft dat boek van mij gejat.
A
persoonlijk en bezittelijk
B
aanwijzend en persoonlijk
C
alleen persoonlijk
D
alleen bezittelijk

Slide 13 - Quiz

Het woord:
JOUW
is een
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
wederkerend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 14 - Quiz