Op weg naar rijbewijs B - les 7

Op weg naar rijbewijs B - les 7
1 / 26
next
Slide 1: Slide
GASVBuitengewoon secundair onderwijs

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Op weg naar rijbewijs B - les 7

Slide 1 - Slide

1. Een auto
Soorten auto’s waar je met een rijbewijs B (voorlopig of definitief) mee mag rijden
  • Personenauto
  • Auto voor dubbel gebruik (vervoert personen en zaken)
  • Minibus
  • Lichte vrachtauto
Je mag daarnaast met een definitief rijbewijs B ook met een bromfiets
klasse B en een speed pedelec rijden.

Slide 2 - Slide

Waarvoor dienen de lichten van een auto?

Slide 3 - Open question

1. Een auto
Dagrijlichten
Standlichten
Dimlicht en grootlicht
Voormistlicht

Slide 4 - Slide

1. Een auto
Achtermistlicht
Achteruitrijlicht
Achterlicht
Stoplicht
Stoplicht
Nummerplaatverlichting

Slide 5 - Slide

1. Dagrijlichten
Dagrijlichten zijn twee lampjes die een heel klein beetje licht geven. Deze branden enkel vooraan. Deze lampjes branden altijd wanneer je overdag met de auto rijdt. 

Slide 6 - Slide

1. Standlichten
Standlichten (eerste stand) zijn twee lampjes die een heel klein beetje licht geven. Tegelijk met de voorste standlichten, branden achteraan twee rode lichten. Standlichten worden gebruikt bij het parkeren. 

Slide 7 - Slide

2. Dimlichten
De dimlichten schakel je aan door de lichtschakelaar in de tweede stand te zetten. Tegelijk met de dimlichten, branden achteraan ook twee rode achterlichten. ​Tussen het vallen van de nacht en het aanbreken van de dag en in alle omstandigheden als de zichtbaarheid minder is dan 200 meter ben je verplicht om deze lichten te gebruiken.

Ook in tunnels moet je deze 
lichten aanzetten. 

Slide 8 - Slide

3. Grootlichten
De grootlichten zijn zeer sterke lichten die ver stralen en anderen kunnen verblinden.  ​Je mag je grootlichten samen met je dimlichten of in plaats van je dimlichten gebruiken.​ Je gebruikt deze op dezelfde manier als de dimlichten.  




Slide 9 - Slide

3. Grootlichten
De grootlichten moet je doven en door de dimlichten vervangen als:

  • Je het zicht van een tegenligger kan hinderen, en in ieder geval als de tegenligger met de grootlichten knippert om aan te geven dat hij verblind wordt
  • Je een ander voertuig op minder dan 50 m volgt, behalve bij het inhalen
  • De rijbaan voldoende verlicht is en je tot 100 m ver kan zien
  • Je de bestuurder van een spoorvoertuig of stuurman van een boot kan verblinden

Slide 10 - Slide

4. Mistlichten voorraan
De voorste mistlichten zijn niet verplicht op een auto. Ze schijnen laag op de grond. ​

Wanneer gebruik je de voorste mislichten? ​
  • Als het regent​
  • Als er mist hangt ​
  • Als het sneeuwt ​



Slide 11 - Slide

5. Mistlichten achteraan
Elke auto moet één of twee rode achtermistlichten hebben​. 

Je moet je achtermistlichten gebruiken 
  • Als de zichtbaarheid door sneeuw of mist beperkt is tot 100 meter
  • Bij hevige regen 

Slide 12 - Slide

Sleep de naam van het licht naar het  juiste symbool
Dimlichten
Mistlichten voorraan
Mistlichten achteraan
Grootlichten
Standlichten

Slide 13 - Drag question

Het is aan het regenen. Je gebruikt je dimlichten wanneer je niet verder kan zien dan ...
A
50 meter
B
100 meter
C
150 meter
D
200 meter

Slide 14 - Quiz

Het is aan het sneeuwen. Je gebruikt je dimlichten wanneer je niet verder kan zien dan ...
A
50 meter
B
100 meter
C
150 meter
D
200 meter

Slide 15 - Quiz

Je gebruikt je groolichten niet wanneer de straatlichten aanstaan en je verder kan zien dan ...
A
50 meter
B
100 meter
C
150 meter
D
200 meter

Slide 16 - Quiz

Je gebruikt je grootlichten niet als er dichter dan ... voor jouw een andere auto rijdt​
A
50 meter
B
100 meter
C
150 meter
D
200 meter

Slide 17 - Quiz

Het is mistig. Je gebruikt je achterste mistlichten wanneer je niet verder kan zien dan ...
A
50 meter
B
100 meter
C
150 meter
D
200 meter

Slide 18 - Quiz

Het is aan het sneeuwen. Je gebruikt je achterste mistlichten wanneer je niet verder kan zien dan ...
A
50 meter
B
100 meter
C
150 meter
D
200 meter

Slide 19 - Quiz

Waar of niet waar
Bij hevige regen moet je achterste mistlichten altijd branden
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz

6. Lichten en parkeren
Als je de auto parkeert op de rijbaan of op de berm als het buiten donker is of als je niet verder kunt zien dan 200 meter omwille van sneeuw, mist of regen, moet je de standlichten laten branden. ​


De andere lichten mag je laten branden, maar dit is niet verplicht. ​

Slide 21 - Slide

Wanneer moet je jouw richtingsaanwijzers gebruiken (meerdere voorbeelden mag)

Slide 22 - Open question

Waar of niet waar
Bij het oprijden van een rotonde moet je jouw richtingaanwijzers gebruiken
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz

Waar of niet waar
Bij het afrijden van een rotonde moet je jouw richtingaanwijzers gebruiken
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quiz

7. Vier waarschuwingslichten
Een auto heeft vier waarschuwingslichten, twee vooraan en twee achteraan. Als je ze aanzet, knipperen ze. ​ Als de vier waarschuwingslichten werken, brandt dit lampje​.
Je gebruikt de waarschuwingslichten
  • Als je auto defect is ​
  • Als je de andere bestuurder wilt waarschuwen voor een gevaar ​
  • Een schoolbus laat de vier lichten knipperen als kinderen instappen of uitstappen



Slide 25 - Slide

8. De claxon
De claxon mag je alleen gebruiken om andere weggebruikers te waarschuwen voor gevaar of om een ongeval te voorkomen. Als het donker is doe je dit door met je lichten te knipperen.

Je mag het overdag buiten de bebouwde kom ook gebruiken om de bestuurder die je wilt inhalen te waarschuwen. ​

Slide 26 - Slide