Les 3

Thema Kleding
Les 3
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

Thema Kleding
Les 3

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

1. Lees onderstaande tekst langzaam en duidelijk voor.

Mina gaat winkelen in de stad. Ze ziet een roze bloes. Mina wil de bloes graag passen. De verkoopster vraagt: Kan ik u helpen? Ja, graag, zegt Mina. Ik wil de roze bloes passen. Welke maat heeft u? vraagt de verkoopster. Ik heb maat 38, zegt Mina. Alstublieft, maat 38 voor u. U kunt daar de bloes passen. Dank u wel, zegt Mina. De bloes past. De maat is precies goed.

2. Vraag hierna: Wat wil Mina kopen?

3. Lees de tekst nog een keer voor en vraag daarna:
    Welke maat heeft Mina?

4. Laat zien waar de leerlingen de kledingmaat kunnen zien                      (etiketje) en vraag naar hun kledingmaat: Welke maat heb jij?

5. Bespreek eventueel na waar de leerlingen de maat kunnen                  vinden.

Slide 3 - Slide

- Laat de leerlingen blz. 14 pakken.

1. Herhaal de maat van Mina. Wijs aan.
   Mina heeft maat 38, dat is maat M.

2. Geef een voorbeeld met je eigen maat. Wijs          aan terwijl je de maat opnoemt.
    Ik heb maat 40, dat is maat L.
    Kijk maar. Ik lees hier 40 en daaronder L.

3. Vraag aan de leerlingen:
    Welke maat heb jij? En welke letter is dat?

Slide 4 - Slide

- Bekijk de schoenmaten.

1. Geef een voorbeeld met je eigen maat. Wijs aan        terwijl je de maat opnoemt.
    Ik heb maat 41, dat is maat 10,5.
    Kijk maar. Ik lees hier 41 en daaronder 10,5.

2. Vraag aan de leerlingen:
    Welke maat heb jij?

Slide 5 - Slide

- Laat de leerlingen blz. 15 pakken in het werkboek.

1. Stel vragen over de plaatjes, bijvoorbeeld:
   - Welke bloes is groot? Zet een kruisje bij de bloes die groot is.
   - Welke broek is klein? Zet een kruisje bij de broek die klein is.
   - Welke jas is groot? Zet een kruisje bij de jas die groot is.
   - Welke rok is groot? Zet een kruisje bij de rok die groot is.
   - Welke schoenen zijn klein? Zet een kruisje bij de schoenen              die klein zijn.

2. Als je leerlingen hebt die al wat meer aankunnen, dan kun je de          vergrotende trap toevoegen. Dus: Welke bloes is groter? Welke        bloes is kleiner?

Slide 6 - Slide

- Lees de volgende tekst voor.

Lea en Sam gaan winkelen. Lea wil een nieuwe jurk kopen. Sam zoekt een nieuw pak. Ze gaan eerst naar een winkel voor Lea. Lea ziet een rode jurk en een groene jurk. Ze wil de rode jurk passen. De rode jurk past goed. Lea koopt de rode jurk.
Dan zoeken ze een pak voor Sam. Sam wil een blauw pak. Hij past een blauw pak. Het pak past niet goed. Dan past Sam een grijs pak. Het pak past goed. Sam koopt het grijze pak.

Slide 7 - Slide

- Laat de leerlingen blz. 16 pakken.

1. Lees de tekst nog een keer voor.

Lea en Sam gaan winkelen. Lea wil een nieuwe jurk kopen. Sam zoekt een nieuw pak. Ze gaan eerst naar een winkel voor Lea. Lea ziet een rode jurk en een groene jurk. Ze wil de rode jurk passen. De rode jurk past goed. Lea koopt de rode jurk.
Dan zoeken ze een pak voor Sam. Sam wil een blauw pak. Hij past een blauw pak. Het pak past niet goed. Dan past Sam een grijs pak. Het pak past goed. Sam koopt het grijze pak.

2. Laat de leerlingen tijdens het luisteren aankruisen wat ze          horen.

Slide 8 - Slide

1. Lees de eerste zin duidelijk voor.
2. Tel de woorden terwijl je meetelt op je vingers.        Laat de leerlingen meetellen.
3. Lees de zin nog een keer en laat de leerlingen          samen met jou de zin herhalen.
4. Laat de leerlingen de zin als klas (zonder jou)            herhalen.
5. Zeg de zin nog een keer in een sneller tempo.
6. Laat de leerlingen de zin nog een keer zeggen.
7. Spreek steeds sneller en kijk hoe snel de                    leerlingen kunnen.
8. Herhaal met de rest van de zinnen.
Zinnen
Welke maat heb jij?
Ik heb maat 40.
Ik heb maat L.
Ik heb maat 38.
Ik heb maat M.
Ik heb maat 36.
Ik heb maat S.
Ik heb maat 42.
Ik heb maat XL.
Welke schoenmaat heb jij?
Ik heb maat 37.
Mag ik de broek passen?
Ja, hij past goed.
Mag ik de jurk passen?
Nee, hij past niet goed.

Slide 9 - Slide

Luister en zeg na.

Slide 10 - Slide

1. Zeg dat de leerlingen gaan oefenen met            praten in een kledingzaak.
2. Leg uit wat een dialoog is.
3. Lees de dialoog langzaam voor.
4. Lees de eerste zin en zeg samen na.
5. Doe daarna de andere zinnen.
6. Doe dit een aantal keer.
7. Voer het tempo op.
8. Laat ook leerlingen individueel herhalen.

Let op uitspraak en verstaanbaarheid. De uitspraak hoeft niet perfect te zijn, maar het moet wel verstaanbaar zijn.
Dialoog:
Goedemorgen!

Kan ik u helpen?


Dat kan. 
Welke kleur zoekt u?

Welke maat heeft u?

Wilt u passen?

Past de broek?


Oké.

Goedemorgen!

Ik wil graag een broek kopen.


Zwart.

Ik heb maat 40.

Ja, graag.

Ja, de broek past. 
Ik wil hem graag kopen.

Tot ziens!

Slide 11 - Slide

1. Speel de dialoog nu voor met een sterke            leerling.
2. Laat ook andere leerlingen de dialoog met      jou doen.
3. Eventueel twee sterke leerlingen met                elkaar.
4. Stuur de leerlingen sterk, het is een lastige      oefening.
Dialoog:
Goedemorgen!

Kan ik u helpen?


Dat kan. 
Welke kleur zoekt u?

Welke maat heeft u?

Wilt u passen?

Past de broek?


Oké.

Goedemorgen!

Ik wil graag een broek kopen.


Zwart.

Ik heb maat 40.

Ja, graag.

Ja, de broek past. 
Ik wil hem graag kopen.

Tot ziens!

Slide 12 - Slide

Laat de leerlingen nu online les 3 maken op www.ncbstart.nl.

Slide 13 - Slide