Les 5: Spelling van het bijvoeglijk naamwoord

Spelling van het bijvoeglijk naamwoord
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Spelling van het bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
- Je kan uitleggen wanneer een bijvoeglijk naamwoord wel of geen -e krijgt en dit correct toepassen in zinnen.
- Je kan de trappen van vergelijking correct vormen.
- Je kan enkele onregelmatige vormen correct gebruiken.
- Je kan het verschil correct toepassen tussen dan en als in vergelijkingen.
- Je kan bepalen wanneer je meest en een bijvoeglijk naamwoord gebruikt in plaats van de gewone overtreffende trap.

Slide 2 - Slide

Verbuiging bij een bijvoeglijk naamwoord
In de meeste gevallen komt er een –e bij








Uitzondering bij het-woorden in het enkelvoud: 
- in het enkelvoud zonder lidwoord (oud ijzer)
- in het enkelvoud wanneer het voorafgegaan wordt door: een, geen, veel, weinig, wat, welk, ieder, elk, zo’n, zulk een, wat een (zulk mooi meisje) 
- bij officiële benamingen (het Koninklijk Besluit) 
- bij officiële titels van functies of beroepen (sociaal pedagoog)







Slide 3 - Slide

Trappen van vergelijking (regelmatige vorm)
- Stellende trap: normaal
bv. mooi
- Vergrotende trap: + 'er' of meer
bv. mooier
- Overtreffende trap: + 'ste' of meest
bv. mooist

Slide 4 - Slide

Trappen van vergelijking (knelpunten)
- Woord op -r : er verschijnt vaak een d (duur, duurder, duurst)

- Woord op doffe -e: gebruik meer (meer oranje in plaats van oranjer)

- Woord op s-klank: alleen t (vies, viezer, viest

- Gebruik van “meest” bij moeilijke of onuitspreekbare superlatieven
(meest logisch, meest enthousiast)


Slide 5 - Slide

Trappen van vergelijking (uitzonderingen)
goed                                beter                                     best
veel                                  meer                                     meest
weinig                            minder                                 minst
graag                              liever                                     liefst
kwaad                             erger                                     ergst

Slide 6 - Slide

Gebruik van “dan” en “als”
Gebruik dan bij een vergrotende trap (groter dan, kleiner dan)

Gebruik als bij vergelijkingen met “zo” of “even” (zo groot als, even klein als- 


Slide 7 - Slide

Maak de Bookwidgets.
Pagina 27

Slide 8 - Slide

Spelling van de woordtekens

Slide 9 - Slide

Lesdoelen
Na deze les kan je …
- een trema correct gebruiken en herkennen wanneer het niet nodig is.
- bepalen wanneer je een koppelteken moet gebruiken in samenstellingen.
- onderscheid maken tussen trema en koppelteken.
- de apostrof correct toepassen in meervouden, verkleinwoorden en bezit.
- kiezen tussen koppelteken of apostrof bij afkortingen.

Slide 10 - Slide

Trema
- Wanneer een nieuwe lettergreep met een klinker begint
 + om leesverwarring te voorkomen.
Voorbeeld: coördinatie

- Bij klinkerbotsing in getallen
Voorbeeld: tweeëndertig

- Bij meervouden op -ie en -ee (zie meervoud)  
Voorbeeld: knieën 

Slide 11 - Slide

Kies de juiste spellingswijze
A
beinvloeden
B
beïnvloeden

Slide 12 - Quiz

In het woord smeuig
moet een trema staan.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste spelling
A
reëel
B
reeel
C
real
D
reel

Slide 14 - Quiz

Geen trema
- Bij Latijnse of Franse uitgangen
Voorbeeld: opticien

- Bij dubbele i
Voorbeeld: voltooiing 

Slide 15 - Slide

Duid de juiste spellingswijze aan
A
musicienne
B
musiciëne

Slide 16 - Quiz

Duid de juiste spellingswijze aan
A
petroleum
B
petrolëum

Slide 17 - Quiz

Koppelteken
- Bij -achtig na een a  (lila-achtig)

- Bij samenstellingen
  1. Klinkerbotsing   (radio-omroep)
  2. Afkorting (VRT-nieuws)
  3. Aardrijkskundige naam uit 2 delen (Zuid-Amerika)
  4. Rang (kolonel-luitenant)
  5. Meer dan twee woorden (een kant-en-klare maaltijd) 
  6. Voorvoegsels (ex- , non-, oud- ...)

Slide 18 - Slide

Kies de juiste spelling
A
na-apen
B
naäpen

Slide 19 - Quiz

Kies de juiste spelling
A
West Europa
B
West-Europa

Slide 20 - Quiz

Kies de juiste spelling
A
ex-militair
B
exmilitair
C
ex militair

Slide 21 - Quiz

Apostrof
Bij meervouden op een klinker, bezit na s-klank en bij verkleinwoorden van afkortingen (zie meervoud, verkleinwoord en bezitsvorm).

Slide 22 - Slide

Maak Bookwidgets
Pagina 29

Slide 23 - Slide