Grammatica woordsoorten H4,5 en 6

Goedemorgen 


Meld je vast aan voor de LessonUp (code linksonder in beeld).
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Goedemorgen 


Meld je vast aan voor de LessonUp (code linksonder in beeld).

Slide 1 - Slide

1 havo/vwo
Grammatica Woordsoorten H4,5,6:

aanwijzend voornaamwoord
vragend voornaamwoord
voorzetsel
bijwoord

Slide 2 - Slide

wat weet je nog
Welke woordsoorten hebben we behandeld?

Slide 3 - Slide

Woordsoorten
vorige week

Slide 4 - Mind map

Ik zag twee beren broodjes smeren.

ZAG =
A
zelfstandig werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
hulpwerkwoord

Slide 5 - Quiz

Ik zag twee beren broodjes smeren.

BEREN =
A
zelfstandig werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
hulpwerkwoord

Slide 6 - Quiz

Twee beren waren aan het broodjes smeren.
BROODJES =
A
zelfstandig werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
hulpwerkwoord

Slide 7 - Quiz

Dit zijn de vragende voornaamwoorden:

Slide 8 - Open question

Wat is GEEN aanwijzend voornaamwoord
A
Zulke
B
Daar
C
Dit
D
Deze

Slide 9 - Quiz

Voorzetsels

Je kent ze misschien als 'kast/vakantie' woorden .
Noem drie voorbeelden van voorzetsels:

Slide 10 - Slide

Voorbeelden van
voorzetsels

Slide 11 - Mind map

Slide 12 - Slide

Maar ook:

sinds
tijdens
met
namens
ondanks
(de vakantie)

Slide 13 - Slide

Wat is GEEN voorzetsel
A
En
B
Van
C
Tussen
D
Door

Slide 14 - Quiz

Wat is GEEN voorzetsel
A
Op
B
Tijdens
C
Maar
D
Van

Slide 15 - Quiz

BIJWOORD

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Waarom het BIJ-woord
Het geeft extra informatie over:
-over een werkwoord
-een ander bijwoord
-over een bijvoeg. nw
-de plaats
-de tijd

Slide 18 - Slide

Let op
een bijwoord lijkt soms op een bijvoeglijk naamwoord, maar een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord en een bijwoord niet:

– Hidde kan goed (bw) pianospelen (zww).
– De labyrintrenner is een goed (bn) boek (zn).

Slide 19 - Slide

Voorbeeld 1

Hij loopt hard.

 

Het bijwoord is hard -> het zegt iets over het werkwoord lopen.

(Hoe loopt hij?)

Slide 20 - Slide

Voorbeeld 2
Hij loopt heel hard.

het bijwoord is heel -> het zegt iets over het andere bijwoord hard.

(Hoe hard loopt hij?)

Slide 21 - Slide

Voorbeeld 3
's Morgens ga ik altijd naar de wc.

 

bijwoord is 's morgens -> het zegt iets over de tijd

(wanneer)

Slide 22 - Slide

Oefenen!


Beantwoord de meerkeuzevragen:

Slide 23 - Slide

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 24 - Quiz

Aardig
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Werkwoord

Slide 25 - Quiz

Zelfverzekerd is een....
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 26 - Quiz

Hij tekent een BIJZONDER mooie auto.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
voorzetsel
D
aanw. vnw

Slide 27 - Quiz

Het GROENE bankje staat op het gras.
A
voorzetsel
B
aanw. vnw
C
bijwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 28 - Quiz

Ik kijk uit HET raam.
A
bepaald lidwoord
B
zelfstandig nw
C
onbepaald lidwoord
D
bijwoord

Slide 29 - Quiz

Een bijwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 30 - Quiz

In de zin 'Hij tekent een heel mooie auto', is het woord 'HEEL' een:
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 31 - Quiz

Het bijwoord geeft info over....

Slide 32 - Mind map

Aan de slag met extra oefenen 
via de site van Nieuw Nederlands

of wat vandaag in SOM staat bij huiswerk

Slide 33 - Slide