Hoofdstuk 11- op een verjaardag

■  iemand feliciteren 
■ vragen en vertellen over werk, studie en hobby‘s
■ reacties geven 
■ reflexieve werkwoorden 
■ uitspraak: oe – u – uu
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NT2WOStudiejaar 6

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

■  iemand feliciteren 
■ vragen en vertellen over werk, studie en hobby‘s
■ reacties geven 
■ reflexieve werkwoorden 
■ uitspraak: oe – u – uu

Slide 1 - Slide

Mijn remmen 
doen het niet.
Wat gezellig!
Ik ben vandaag jarig.
Ik ga vanavond met vrienden uit eten.
Ik heb een nieuwe baan gekregen.
Ik ga met een paar vrienden naar de film.
Ik heb het veel te druk.
Ik kan niet op je verjaardag komen.
Studeer jij logopedie? Ik ook.
Wat lekker!
Wat vervelend!
Wat toevallig!
Wat interessant!
Wat leuk!
Wat jammer!
Kijk, hier is koffie en taart.

Slide 2 - Slide


Mijn zusje komt volgende weekend.
A
Wat jammer!
B
Wat toevallig!
C
Wat gezellig!
D
Wat vreemd!

Slide 3 - Quiz


Wat zeg je, ben jij op 10 oktober jarig? Ik ook.
A
Wat jammer!
B
Wat toevallig!
C
Wat lekker!
D
Wat vreemd!

Slide 4 - Quiz






Mijn vriend schrijft een boek over Duitse studenten in Nederland.
A
Wat jammer!
B
Wat knap!
C
Wat lekker!
D
Wat interessant!

Slide 5 - Quiz









Als dessert hebben we aardbeien uit onze eigen tuin.
A
Wat jammer!
B
Wat knap!
C
Wat lekker!
D
Wat vervelend!

Slide 6 - Quiz








Onze douche is kapot.
A
Wat jammer!
B
Wat knap!
C
Wat lekker!
D
Wat vervelend!

Slide 7 - Quiz

ik heb het bij me
je/jij hebt het bij je
u hebt het bij u
hij heeft het bij zich
ze/zij heeft het bij zich
we/wij hebben het bij ons
jullie hebben het bij jullie
ze/zij hebben het bij zich
ik haast me
je/jij haast je
u haast zich/u
hij haast zich
ze/zij haast zich
we/wij haasten ons
jullie haasten jullie/je
ze/zij haasten zich
Reflexieve werkwoorden
haasten
ik was me
je/jij wast je
u wast zich/u
hij wast zich
ze/zij wast zich
we/wij wassen ons
jullie wassen jullie/je
ze/zij wassen zich
wassen
bij zich
Wij kennen elkaar.
Zien jullie elkaar nog?
Houden jullie van elkaar?
Zij zorgen voor elkaar
bij elkaar

Slide 8 - Slide

Haast jij je wel eens naar de bus?
Herinner jij je veel van toen je vier was?
Vergis jij je weleens in een naam?
Verveel jij je in het weekend?
Heb jij je aan iedereen in deze groep voorgesteld?
Schaam je je als mensen je niet begrijpen?
Verslaap jij je weleens?

Slide 9 - Slide

--- u --- niet goed?
Ik --- --- over het aantal fietsen in Nederland.
Na de vakantie --- we --- altijd weer helemaal fit.
Hij zegt dat hij --- regelmatig ---.
--- je --- je eerste vakantie zonder ouders?
na het eerste werkwoord
hoofdzin
positie reflexief pronomen
na het subject
Hoofdzin met inversie
na het subject
bijzin
zich voelen
zich herinneren
zich verbazen
zich voelen
zich verslapen
Ja/nee-vraag
Vraagwoord-vraag

Slide 10 - Slide

Maak een zin met het werkwoord in de (im)perfectum.
blz. 281 en 285
onregelmatige werkwoorden
 i

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide