Periode 2 - Thema 7 taak 1 Link en verleden tijd

Lesdoel
Aan het einde van de les kan jij:

  • de verleden tijd van de onregelmatige en regelmatige werkwoorden van thema 7 taak 1 invullen.
  • de nieuwe woorden van thema 7 taak 1 gebruiken (de tweede les van vandaag)

1 / 19
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 19 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Lesdoel
Aan het einde van de les kan jij:

  • de verleden tijd van de onregelmatige en regelmatige werkwoorden van thema 7 taak 1 invullen.
  • de nieuwe woorden van thema 7 taak 1 gebruiken (de tweede les van vandaag)

Slide 1 - Slide

Wat weet jij nog van de lessen van Johan?
  • Verleden tijd
  • Zwakke werkwoorden - schamen en ontdekken
  • Sterke werkwoorden - vechten en lopen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Zoek de werkwoorden in de VT
Pagina 110

Vanaf: Yusuf          De politie heeft gisteren .....
Tot:                    Grappig toch?  (p.111)

Is het een ZWAK of een STERK werkwoord?

Slide 11 - Slide

Inbreken
Klimmen
Zijn
Willen
Hebben
Zien
Denken
Bellen
Moeten
Blijken
Komen
Vertellen

Hij brak in
Hij klom
Ze was
Hij wilde
Ze hadden
Ze zagen
Ze dachten
Ze belden
Hij moest
Er bleek
Ze kwam
Ze vertelde

Slide 12 - Slide

Maak de opdracht
Je krijgt een werkblad
Maak de opdracht

Slide 13 - Slide

Lesdoel
Aan het einde van de les kan jij:
  • de nieuwe woorden van thema 7 taak 1 gebruiken 

Slide 14 - Slide

Opdracht
Lees en luister de tekst van p. 110-111
Pak het werkblad en maak de opdracht met de woorden

Slide 15 - Slide

Lesdoel
Aan het einde van deze les kan jij een verhaal navertellen!

Slide 16 - Slide

Vragen beantwoorden
Tekst p. 112 - Ieder pakt 1 tekst - Schrijf op:
Wat is er gebeurd?
Met wie is het gebeurd?
Waar is het gebeurd?
Wanneer is het gebeurd?
Waardoor is het gebeurd?

Slide 17 - Slide

Vertel aan elkaar
Vertel het verhaal wat je hebt gelezen
Denk aan: 
wat - met wie - waar - wanneer - waardoor

Slide 18 - Slide

Klanken herkennen
Maan
Welke woorden hebben ook een lange a zoals in Maan
Bijvoorbeeld:
ja
stage
vandAAg
haha

Slide 19 - Slide