Evolutie 2

Evolutie
  • Opfrissen vorige keer
  • Vragen maken
  • Evolutie onderzoek
  • Evolutie theorie
  • Belangrijke figuren evolutie 
1 / 27
next
Slide 1: Slide
BiologySecondary Education

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Evolutie
  • Opfrissen vorige keer
  • Vragen maken
  • Evolutie onderzoek
  • Evolutie theorie
  • Belangrijke figuren evolutie 

Slide 1 - Slide

Marja zegt : Evolutie is de ontwikkeling van het leven op aarde waarbij soorten ontstaan, veranderen en verdwijnen
Eveline zegt: Evolutie begint door natuurlijke selectie en het aanpassen aan de omgeving van de soort.
A
Marja heeft gelijk
B
Eveline heeft gelijk
C
Beide hebben gelijk
D
Niemand heeft gelijk

Slide 2 - Quiz

Antwoord C
Beiden hebben gelijk. De definitie van evolutie is het ontstaan, veranderen en verdwijnen van soorten. 
Evolutie komt tot stand door natuurlijke selectie omdat een organisme zich moet aanpassen aan de omgeving en daardoor, over een zeer lange tijd, veranderd. 

Slide 3 - Slide

Eukaryoot of Prokaryoot?

Slide 4 - Slide

De foto die hierboven wordt weergegeven, is dit een voorbeeld van een prokaryote cel of een eukaryote cel?
A
Eukaryoot
B
Prokaryoot

Slide 5 - Quiz

Antwoord A
De cel heeft een celkern en is daarom een eukaryote cel. 

Slide 6 - Slide

Marja stelt dat alle genen in een populatie een genenpoel wordt genoemd.
Eveline stelt dat alle genen op aarde een genenpoel worden genoemd.
A
Marja heeft gelijk
B
Eveline heeft gelijk
C
Beide hebben gelijk
D
Niemand heeft gelijk

Slide 7 - Quiz

Antwoord A
Een genenpoel zijn alle beschikbare genen voor een bepaalde soort. 
Om tot dezelfde soort te behoren moeten de individuen met elkaar kunnen voortplanten en vruchtbare nakomelingen produceren
Een populatie is een bepaalde soort in een bepaald gebied. 

Slide 8 - Slide

Marja stelt dat selectiedruk in de evolutiebiologie het effect is dat de natuurlijke selectie uitoefent op de genetische variatie binnen een bepaalde populatie van een diersoort

A
Dit is waar
B
Dit is niet waar

Slide 9 - Quiz

Antwoord A
Selectiedruk is in de evolutiebiologie het effect dat de natuurlijke selectie uitoefent op de genetische variatie binnen een bepaalde populatie van een diersoort

Genetische variatie is de hoeveelheid verschillende genen er bestaan in een genenpoel. 
Hoge selectie druk elimineert genetische variatie door een hoog sterfte nummer

Slide 10 - Slide

De evolutietheorie
Wat is het?
Waarom is het bijzonder?
Wat zijn de tegenhangers?

Slide 11 - Slide

De moderne Evolutie-theorie
  • Wetenschappelijk "theorie" niet hetzelfde als een "theorie" in de spreektaal.
  • Dominante theorie over hoe het leven op aarde is ontstaan en hoe het zich heeft ontwikkeld
  • Heeft als uitgangspunten het overerven van eigenschappen en natuurlijke selectie. 

Slide 12 - Slide

Woorden:
Wetenschappelijke theorie
Een verklaring van de werkelijk met een getoetst model
Dominante theorie
Een wetenschappelijke theorie die door de meerderheid wordt aangehangen

Slide 13 - Slide

Onderzoek Evolutie
  • Geologie gecombineerd met biologie (fossielen in verschillende aardlagen)
  • Homologe organen , dezelfde organen in verschillende soorten
  • Rudimentaire organen

Slide 14 - Slide

Homologe organen

Slide 15 - Slide

Homologe organen
Organen die er hetzelfde uitzien maar zijn ontwikkeld voor een ander doel. 
Zo heeft elk van de bovenstaande organen dezelfde basis vorm, maar net ietjes anders.

Slide 16 - Slide

rudimentaire orgaan

Slide 17 - Slide

Rudimentaire organen
Organen die niet meer nodig zijn, en vaak verdwijnen, maar wel nog bestaan in organismen.

Slide 18 - Slide

Ontstaan evolutie-theorie
Jean-Baptiste de Lamarck
Charles Darwin
Geloofsovertuingen

Slide 19 - Slide

Jean-Baptiste de Lamarck
  • Bracht een theorie uit over evolutie in 1815
  • Zijn theorie bevatte het concept van overerving van kwaliteiten
  • Zijn theorie berustte vooral op het feit dat organismen zélf wílde veranderen, dus dat het niet "per ongeluk" ging.
  • Agnostisch, geloofde dus niet per sé in één god.

Slide 20 - Slide

Charles Darwin
  • Bracht de theorie van Natuurlijke Selectie (Survival of the Fittest) uit in 1859
  • Borduurde verder op het idee van overerving maar pleitte voor een willekeurige selectie i.p.v. een doelmatig veranderen.
  • Vond dat mensen met een donkere huid een stap onder "de witte mens" stond in de evolutie ladder.  

Slide 21 - Slide

Creatonisme
  • Religieuze geïnspireerde theorie van hoe de soorten op aarde zijn gemaakt. 
  •  Vooral Christelijke geloven 
  • Islam leert ook creatonisme, maar op basis van de rampen die zijn ontstaan door evolutionistische theoriën van Darwin. 
  • Het joodse geloof stelt dat g-d inderdaad de oorsprong is van al het leven, maar stelt niet hoe dat leven zich sinds dien heeft ontwikkeld

Slide 22 - Slide

Rudimentaire organen zijn:
A
Organen die niet meer nodig zijn voor een organisme en die langzaam verdwijnen
B
Organen die nodig zijn voor de evolutie van een organisme
C
Organen die alleen bestaan bij vissen

Slide 23 - Quiz

Antwoord A
Rudimentaire organen zijn organen die door aanpassingen aan een soort niet meer nodig zijn
Zoals het heupbot van een walvis. 
Rudimentaire organen geven een indicatie aan dat een voorganger van deze soort wél heupbotten (nodig) had en kan daarom gezien worden als een argument voor de evolutie.

Slide 24 - Slide

Homologe organen zijn
A
Organen die op hetzelfde geslacht vallen
B
Organen die niet meer nodig zijn voor een organisme, maar langzaam verdwijnen.
C
Organen die bij verschillende soorten er hetzelfde uitzien, maar een andere functie hebben
D
Organen die alleen bestaan bij een enkele soort.

Slide 25 - Quiz

Antwoord C
Homologe organen zijn organen die er , in de basis, hetzelfde uitzien bij verschillende soorten. 
Daardoor kan er gesteld worden dat een gelijk voorouder van deze soort bestaat en kan worden gezien als een argument voor evolutie. 

Slide 26 - Slide

Stelling:
De evolutietheorie is de enige verklaring voor het ontstaan van de verschillende soorten op aarde.
Wat vind jij hiervan? beredeneer:

Slide 27 - Open question