This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Voorzetsels
Slide 1 - Slide
Woordsoorten
Lidwoord (olw en blw)
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Werkwoord
Voorzetsel
Grammatica - woordsoorten - voorzetsel
Slide 2 - Slide
Voorzetsel (VZ)
Grammatica - woordsoorten - voorzetsel
Een voorzetsel geeft vaak plaats, tijd of reden/oorzaak aan en staat vaak vóór een lidwoord of een voornaamwoord.
plaats -> onder de stoel, op de fiets, achter onze deur
tijd -> over een kwartier, tijdens die lunch, vanaf 16 mei
reden/oorzaak -> door de toespraak, vanwege de regen, dankzij jouw hulp
Slide 3 - Slide
Voorzetsel (VZ)
Grammatica - woordsoorten - voorzetsel
Soms is een voorzetsel deel van een vaste combinatie.
door middel van
naar aanleiding van
met uitzondering van
Slide 4 - Slide
Voorzetsel (VZ)
Grammatica - woordsoorten - voorzetsel
Let op: delen van scheidbare werkwoorden noem je geen voorzetsel. Ze maken deel uit van het werkwoord (en je noemt ze bijwoord).
Hans kijkt mij aan. -> aankijken
Ik nodig je uit voor het feest. -> uitnodigen
Daan geeft nooit op. -> opgeven
Slide 5 - Slide
Voorzetsel (VZ)
Grammatica - woordsoorten - voorzetsel
Let op: bij sommige werkwoorden hoort een voorzetsel dat je niet kunt vervangen, een vast voorzetsel:
houden van. -> Nico houdt van waterskiën
besteden aan -> Ik wil niet veel tijd besteden aan deze onzin.
In een (online) woordenboek staat welk voorzetsel bij het werkwoord hoort.
Slide 6 - Slide
Ezelsbruggetje. Kijk of je het woord voor de kast of het feest kan zetten. Kan dat? Grote kans dat je met een voorzetsel te maken hebt!
Grammatica - woordsoorten - voorzetsel
op de kast
onder de kast
boven de kast
achter de kast
voor de kast
naast de kast
tijdens het feest
na het feest
gedurende het feest
voor het feest
dankzij het feest
vanwege het feest
Plaats
Tijd & reden/oorzaak
Slide 7 - Slide
Voorbeeld: plaats
- Henk kocht een nieuwe auto en zette hem gelijk in zijn garage.
De plaats is 'zijn garage'
dus in is het voorzetsel.
Dit is een plaatsaanduiding.
Slide 8 - Slide
Voorbeeld: reden
- Vanwege zijn griep kon hij niet naar school.
De reden is 'zijn griep'
dus vanwege is het voorzetsel.
Dit geeft namelijk een reden aan.
Slide 9 - Slide
Voorbeeld: oorzaak
- Door de harde wind had Rick moeite met naar school fietsen.
De oorzaak is 'de harde wind'
door is dus het voorzetsel.
Door is een voorzetsel voor een oorzaak.
Slide 10 - Slide
Welk voorzetsel past hier het best: Hij zit op zijn mobiel ... het eten.
A
voor
B
tijdens
C
in
D
boven
Slide 11 - Quiz
... welke verdieping woon jij in de flat?
A
In
B
Naast
C
Boven
D
Op
Slide 12 - Quiz
De fiets staat ... de brommer
A
op
B
naast
C
boven
D
met
Slide 13 - Quiz
De spits ... NWC lag er gisteren weer uit.
A
op
B
tegen
C
van
D
achter
Slide 14 - Quiz
We gingen met zijn allen naar de bioscoop ... Helmond.
A
in
B
op
C
bij
D
vanwege
Slide 15 - Quiz
1. Ik ben erg onder de indruk ... de mooie boekomslagen die jullie hebben gemaakt. 2. Ik heb geen ervaring ... computertaal. 3. Ze heeft wel kijk ... dat soort zaken.