Van A tot Zin - 3.7 en 3.8

Van A tot Zin - 3.7 en 3.8
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with text slides.

Items in this lesson

Van A tot Zin - 3.7 en 3.8

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
1. Ik kan een zin schrijven met meerdere werkwoorden. 
2. Ik kan met de werkwoorden liggen, zitten, staan en lopen een zin maken met meerdere werkwoorden. 

Slide 2 - Slide

1. Hoe maak ik een zin?
Uit welke delen bestaat een zin?

Slide 3 - Slide

1. Hoe maak ik een zin?
Uit welke delen bestaat een zin?
Onderwerp = wie of wat 
persoonsvorm = werkwoord
rest van de zin = waar, wanneer, hoe ...
extra werkwoorden

Slide 4 - Slide

1. Hoe maak ik een zin?
Uit welke delen bestaat een zin?
1. Onderwerp = wie of wat 
2a. persoonsvorm = werkwoord
3. rest van de zin = waar, wanneer, hoe ...
2b. extra werkwoorden


1. onderwerp
2a. persoonsvorm
3. rest van de zin
2b. extra werkwoorden

Slide 5 - Slide

Oefening
Verdeel de zin in stukken. Schrijf het goede nummer erbij. 
1          2a          3          2b

Morgenvraag willen de leerlingen om 8 uur voetballen. 

Slide 6 - Slide

Oefening
Schrijf zinnen met de volgende volgordes, bedenk zelf de informatie in de zin.

2          1          3          3
3          2          1           3
1           2a        3         3          2b

Slide 7 - Slide

3.7 Samir komt bij ons eten.
Na: blijven, gaan, horen, komen, laten, leren, voelen en zien kun je een tweede werkwoord gebruiken. 

Het tweede werkwoord staat aan het einde van de zin. 

Gebruik het hele werkwoord.

Slide 8 - Slide

3.7 Samir komt bij ons eten.
Na: blijven, gaan, horen, komen, laten, leren, voelen en zien kun je een tweede werkwoord gebruiken. 
Het tweede werkwoord staat aan het einde van de zin. 
Gebruik het hele werkwoord.

Hij blijft bij ons slapen.
De kinderen gaan voetballen.
Samir komt bij mij eten.
We zien de bus vertrekken

Slide 9 - Slide

3.8 Hij ligt te slapen.
Na de werkwoorden liggen, zitten, staan en lopen kun je te en een tweede werkwoord gebruiken. 

Waarom? Er gebeuren twee dingen tegelijk.


Slide 10 - Slide

3.8 Hij ligt te slapen.
Na de werkwoorden liggen, zitten, staan en lopen kun je te en een tweede werkwoord gebruiken. 

Waarom? Er gebeuren twee dingen tegelijk.

> Hij ligt te slapen = Hij ligt en hij slaapt.
> Zij zit te lezen = Zij zit en zij leest.


Slide 11 - Slide

Aan de slag!
Lees bladzijde 92 (les 3.7) en maak de oefeningen. 
Je werkt in tweetallen. Vraag het werkblad aan de docent.

Lees bladzijde 94 (les 3.8) en maak de oefeningen. 
Ook hier werk je in tweetallen. Vraag het werkblad aan de docent. 

Klaar? Lees les 4.6 en maak de oefeningen. 

Slide 12 - Slide