PA2 Capítulo 3 imperfecto en indefinido

el (pretérito) imperfecto & el (pretérito ) indefinido
Lesdoel
1) beide tijden kunnen vervoegen
2) tijdsaanduidingen herkennen voor beide tijden
3) weten wanneer je welke tijd moet gebruiken
1 / 32
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

el (pretérito) imperfecto & el (pretérito ) indefinido
Lesdoel
1) beide tijden kunnen vervoegen
2) tijdsaanduidingen herkennen voor beide tijden
3) weten wanneer je welke tijd moet gebruiken

Slide 1 - Slide

El (pretérito) imperfecto
Je gaat nu de vervoegingen van de imperfecto oefenen.

Bekijk evt. het filmpje op de volgende slide

Slide 2 - Slide

0

Slide 3 - Video

vervoeg in de imperfecto:
ik had

Slide 4 - Open question

vervoeg in de imperfecto:
jij schreef

Slide 5 - Open question

Vervoeg in de imperfecto: zij werkte

Slide 6 - Open question

Vervoeg in de imperfecto: wij spraken

Slide 7 - Open question

Vervoeg in de imperfecto: jullie waren

Slide 8 - Open question

Vervoeg in de imperfecto: zij konden

Slide 9 - Open question

Vervoeg in de imperfecto: ik zag
(= onregelmatig)

Slide 10 - Open question

Vervoeg in de imperfecto: ik ging
(= onregelmatig)

Slide 11 - Open question

Vervoeg in de imperfecto: ik was (ser)
(= onregelmatig)

Slide 12 - Open question

El (pretérito) indefinido
Je gaat nu de vervoegingen van de indefinido oefenen.

Bekijk evt. het filmpje op de volgende slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Onregelmatige werkwoorden
Jullie hebben 5 onregelmatige ww geleerd:

1. ser  (fui, fuiste, fue, fuimos, fuisteis, fueron)
2. ir      (fui, fuiste, fue, fuimos, fuisteis, fueron)
3. hacer (hice, hiciste, hizo, hicimos, hicisteis, 
                    hicieron)
4. estar (estuve, estuviste, estuvo, estuvimos, 
                   estuvisteis, estuvieron)
5. tener (tuve, tuviste, tuvo, tuvimos, tuvisteis, 
                    tuvieron)

Slide 15 - Slide

Ayer yo ________ a Juan. 
Anteayer mi madre  ____ mi plato favorito.
Hace tres años tú ____ de vacaciones a España.
El verano pasado mis amigos y yo ____ en España.
Ayer por la tarde Javi y tú ___ a María.
La semana pasada yo ___ para el examen de español.
Anoche los alumnos de 3V ____ el vocabulario.
conocí
preparó
fuiste
estuvimos
conocisteis
me preparé
estudiaron

Slide 16 - Drag question

Het gebruik van de imperfecto en de indefinido
In het Nederlands gebruiken wij maar 1 verleden tijd: Gisteren leerde ik María kennen. Zij was erg aardig.

In het Spaans zou je 2 verschillende tijden moeten gebruiken: el indefinido en el imperfecto.
Ayer conocí a María. Era muy simpática.

Wanneer gebruik je nu welke tijd?

Slide 17 - Slide

Indefinido

Eenmalige gebeurtenissen in het verleden.
(ayer, anteayer, anoche, el año pasado, hace 3 años)

Acties in het verleden.
(Kijk naar de betekenis van het ww en de context van de zin. Je kunt jezelf afvragen: "doet iemand iets?")
Bv: Ik kocht een ijsje. 
(indefinido: Compré un helado.)
Imperfecto

Gewoontes uit het verleden.
(cada viernes, todos los días, antes, frecuentemente)


Beschrijven van mensen/ dingen/ situaties.
(Kijk naar de betekenis van het ww en de context van de zin)
Bv. Het ijsje was lekker. 
(imperfecto: El helado estaba rico.)

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Oefenen! 
Je gaat nu oefenen met het herkennen van de signaalwoorden.

Slide 20 - Slide

Het signaalwoord "antes" hoort bij de .....
A
Presente
B
Presente perfecto
C
Pretérito indefinido
D
Pretérito imperfecto

Slide 21 - Quiz

Welk signaalwoord duidt NIET op een imperfecto?
A
siempre
B
en enero
C
normalmente
D
todos los días

Slide 22 - Quiz

Welk signaalwoord duidt NIET op een indefinido?
A
el verano pasado
B
todos los días
C
ayer
D
anoche

Slide 23 - Quiz

Welk signaalwoord duidt op een imperfecto?
A
cada sábado
B
a menudo
C
todos los días
D
antes

Slide 24 - Quiz

Welk signaalwoord duidt op een indefinido?
A
cuando era joven
B
muchas veces
C
antes
D
en 2022

Slide 25 - Quiz

Oefenen! 
Je gaat nu oefenen met het gebruiken van de indefinido en de imperfecto. 

Gebruik in de volgende zinnen telkens 1x de indefinido en 1x de imperfecto.

Slide 26 - Slide

Hace 3 años mi abuelo (ganar) ____ la lotería. Claro que ella (estar) ____ muy contenta.

(let op de accenten, een komma tussen je antwoorden)

Slide 27 - Open question

Yo siempre (ir) ____ a la escuela en bicicleta, pero ayer (cumplir, yo) ____ 16 años y ahora voy en moto.

(let op de accenten, een komma tussen je antwoorden)

Slide 28 - Open question

La semana pasada (jugar, tú) ___ al fútbol, pero cuando eras joven (jugar, tú) ____ al baloncesto.

(let op de accenten, een komma tussen je antwoorden)

Slide 29 - Open question

Anoche ella (ir) ____ a su clase de baile.
La clase de baile (ser) ___ muy divertida.

(let op de accenten, een komma tussen je antwoorden)

Slide 30 - Open question

Todas los sábados (ver, nosotros) ____ series en Netflix, pero el sábado pasado (ir, nosotros) ____ al cine!

(let op de accenten, een komma tussen je antwoorden)

Slide 31 - Open question

EVALUATIE
Hoe goed beheers je de indefinido en de imperfecto? Geef jezelf een cijfer.

Slide 32 - Open question