This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
vruchten en zaden
Slide 1 - Slide
Herhaling: Wat zit er in de stuifmeelbuis?
A
de kern van een eicel
B
de kern van een stuifmeelkorrel
C
een bevruchte eicel
D
een bevruchte stuifmeelkorrel
Slide 2 - Quiz
Slide 3 - Video
Slide 4 - Video
Slide 5 - Video
Een vrucht
Na de bevruchting begint in het vruchtbeginsel een of meer zaadbeginsels te groeien. Alleen de zaadbeginsels waarin eicellen zijn bevrucht groeien uit tot zaden.
Wat niet bevrucht is verschrompeld. Het vruchtbeginsel word groter en groeit uit tot een vrucht. De zaden bevinden zich in de vrucht.
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
appels, kersen, tomaten en peulen zijn vruchten.
bonen, erwten en de pitten in appels zijn zaden.
Sommige planten krijgen langwerpige vruchten. Deze vruchten heten peulvruchten.
Slide 9 - Slide
De verspreiding van zaden is belangrijk omdat
A
er dan meer kans is dat zaden kiemen
B
er dan meer dieren de zaden kunnen vinden
Slide 10 - Quiz
Wat groeit er uit het vruchtbeginsel?
A
De vrucht zoals appels, bonen, peren, pruimen
B
Het zaad zoals pitten, bonen
Slide 11 - Quiz
Appelbomen maken vruchten met zaden
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quiz
Je ziet hiernaast een appel. Hoeveel vruchten en zaden zie je?
A
1 vrucht
1 zaadje
B
1 vrucht
2 zaadjes
C
2 vruchten
1 zaadje
D
2 vruchten
2 zaadjes
Slide 13 - Quiz
vruchten en zaden kunnen worden verspreid door?
A
dieren, wind, insecten,water
B
dieren,wind,water,plant zelf
C
plant zelf, dieren, water ,insecten
D
insecten,wind , plant zelf,
Slide 14 - Quiz
exit ticket: Waaruit ontstaan vruchten en zaden?
Slide 15 - Open question
exit ticket: Hoe ontstaat een vrucht uit een vruchtbeginsel.