This lesson contains 22 slides, with text slides and 1 video.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Du hast 3 min für:
Je hebt 3 min om:
jas uit
mobiel in je tas staat op stil
laptop gesloten op tafel
boek/schrift/pen op tafel
timer
3:00
Als de timer gestopt is zie ik iedereen de woordjes van Lektion 1, 2, 3 op blz. 85 schrijven
Slide 2 - Slide
Wörter schreiben
- Schrijf de woordjes van Lektion 1, 2, 3 op blz. 85 herhaaldelijk op totdat de timer is gestopt. Van NL-DU en DU-NL
timer
10:00
Slide 3 - Slide
Wörter abfragen
Slide 4 - Slide
Was machen wir heute?
Wörter schreiben und abfragen
Kurze Wiederholung basisregels lidwoorden
Uitleg aanvullende regels lidwoorden
An die Arbeit
deutsches Lied
Slide 5 - Slide
Lernziel
Aan het einde van de les kan je tenminste één aanvullende regel voor het gebruik van -der, -die en van -das benoemen, doordat je opdrachten en aantekeningen hebt gemaakt.
Slide 6 - Slide
Basisregels lidwoorden
Slide 7 - Slide
Wanneer mannelijk?
Mannelijke personen, dieren en beroepen
de dagen
de seizoenen
de maanden
de dagdelen
Slide 8 - Slide
Wanneer vrouwelijk?
vrouwelijke personen, dieren en beroepen
woorden die eindigen op: -heit, -keit, -ung, -e
Slide 9 - Slide
Wanneer onzijdig?
woorden die in het Nederlands -het woorden zijn, zoals het huis (das Haus), het paard (das Pferd).
verkleinwoorden: deze woorden eindigen op -chen en -lein. Het meisje (das Mädchen), het boekje (das Buchlein)
Let dus goed op bij het woord Mädchen. Dit is wel een vrouw, maar het eindigt op -chen en is dus een verkleinwoord.
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
An die Arbeit
Machen im Buch: Dit moet af!
- Opdracht 9, blz. 52 (Zet de gegeven woorden bij de -der, -die of -das woorden. Lees nogmaals de aanvullende regels van de lidwoorden) - Opdracht 10, blz. 53 (Pas de regels toe en vul het juiste lidwoord in.
Aan het einde van de les kan je tenminste één aanvullende regel voor het gebruik van -der, -die en van -das benoemen, doordat je opdrachten en aantekeningen hebt gemaakt.
Slide 17 - Slide
die Hausaufgaben
Maken:
Opdracht 7, blz. 51 (Zet een kruisje in de juiste kolom. Is het een mannelijk, vrouwelijk of een het-woord en een persoon of dier)
Opdracht 8, blz. 52
(zoek in een woordenboek of online het juiste lidwoord van de Duitse woorden op met de Nederlandse vertaling erachter)