Rekenen N2 - Domein 1 - Grootheden en eenheden

Rekenen N2
 

Domein 1
 
Grootheden en eenheden
1 / 29
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quiz, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Rekenen N2
 

Domein 1
 
Grootheden en eenheden

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Maateenheden Lengte

Millimeter        - mm      - De dikte van een cd.  
Centimeter     - cm        - De opening van een usb-aansluiting.
Decimeter       - dm        - Een lijmstift.
Meter                 - m           - Een schooltafeltje.
Decameter      - dam      - De breedte van een klaslokaal.
Hectometer    - hm        - Om de 100 meter staat een hectometerpaaltje.
Kilometer         - km        - De lengte van de straat kan een kilometer zijn.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Lengte

Slide 5 - Slide

2 m =      dm
3 dm =    cm
5 cm =     mm
3 m =        mm  


400 cm =        m
500 dm =        m
2000 mm =     dm
3500 cm =       m
3500 cm =       hm

Slide 6 - Slide

2 m =    20 dm
3 dm =    cm
5 cm =     mm
3 m =        mm  


400 cm =        m
500 dm =        m
2000 mm =     dm
3500 cm =       m
3500 cm =       hm

Slide 7 - Slide

2 m =    20 dm
3 dm = 30 cm
5 cm =     mm
3 m =        mm  


400 cm =        m
500 dm =        m
2000 mm =     dm
3500 cm =       m
3500 cm =       hm

Slide 8 - Slide

2 m =    20 dm
3 dm = 30 cm
5 cm = 50 mm
3 m =        mm  


400 cm =        m
500 dm =        m
2000 mm =     dm
3500 cm =       m
3500 cm =       hm

Slide 9 - Slide

2 m =    20 dm
3 dm = 30 cm
5 cm = 50 mm
3 m =    3000 mm  


400 cm =        m
500 dm =        m
2000 mm =     dm
3500 cm =       m
3500 cm =       hm

Slide 10 - Slide

2 m =    20 dm
3 dm = 30 cm
5 cm = 50 mm
3 m =    3000 mm  


400 cm =     4 m
500 dm =        m
2000 mm =     dm
3500 cm =       m
3500 cm =       hm

Slide 11 - Slide

2 m =    20 dm
3 dm = 30 cm
5 cm = 50 mm
3 m =    3000 mm  


400 cm =     4 m
500 dm =     50 m
2000 mm =     dm
3500 cm =       m
3500 cm =       hm

Slide 12 - Slide

2 m =    20 dm
3 dm = 30 cm
5 cm = 50 mm
3 m =    3000 mm  


400 cm =     4 m
500 dm =     50 m
2000 mm = 20 dm
3500 cm =       m
3500 cm =       hm

Slide 13 - Slide

2 m =    20 dm
3 dm = 30 cm
5 cm = 50 mm
3 m =    3000 mm  


400 cm =     4 m
500 dm =     50 m
2000 mm = 20 dm
3500 cm =   35 m
3500 cm =       hm

Slide 14 - Slide

2 m =    20 dm
3 dm = 30 cm
5 cm = 50 mm
3 m =    3000 mm  


400 cm =     4 m
500 dm =     50 m
2000 mm = 20 dm
3500 cm =   35 m
3500 cm =   0,35 hm

Slide 15 - Slide

Maateenheden gewicht
Milligram        - mg   - Een klein beetje zout weegt ongeveer een milligram.
Centigram     - cg     - Een klein tabletje weegt ongeveer een centigram.
Decigram       - dg    - Een paperclip weegt ongeveer een decigram. Deci betekent  'tiende'. Een
                                           decigram is een tiende deel van een gram.
Gram                - g       - Een wat grotere tablet, zoals een paracetamol, weegt ongeveer een gram.
Decagram     - dag  - Deca betekent 'tien'. Een decagram is tien gram. Een cd weegt ongeveer
                                           een decagram.
Hectogram   - hg    - Hecto betekent 'honderd'. Een hectogram is gelijk aan honderd gram. Dit
                                           wordt ook wel 'een ons' genoemd. Je bestelt een ons gehakt bij de slager.
Kilogram        - kg     - Kilo betekent 'duizend'. Een kilogram is gelijk aan duizend gram. Een pak
                                          suiker weegt een kilo(gram).

Slide 16 - Slide

Hoeveel gram wegen de sinaasappelen? 

Slide 17 - Slide

Hoeveel gram wegen de sinaasappelen? 
2 x 10 x 10 x 10 = 2000 gram
      1      2      3

Slide 18 - Slide



1 eeuw =         100 jaar
1 jaar =             12 maanden
1 jaar =             52 weken
1 jaar =             365 dagen of 366 dagen
1 maand =      30 of 31 dagen
februari =       28 of 29 dagen
1 week =          7 dagen
1 dag =             24 uur
1 uur =              60 minuten
1 kwartier =    15 minuten
1 minuut =      60 seconden
In de tabel zie je hoe je de eenheden uur, minuut en seconde naar elkaar omrekent.
Voorbeeld
Jack studeert 2,5 uur voor zijn theorie-examen. Hoeveel minuten heeft hij gestudeerd?


1 uur = 60 minuten
2,5 uur = 2,5 × 60 = 150 minuten


Tijdseenheden

Slide 19 - Slide

Rekenen met tijd
Je kunt tijd uitdrukken in verschillende eenheden, zoals seconden, minuten, jaren en eeuwen.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Tijdens een reis is de gemiddelde snelheid 80 km/h.
De reis duurt drie kwartier.
Hoeveel kilometer leg je met deze snelheid af?

Slide 22 - Open question

Andere grootheden en eenheden
Geld
1 ton = € 100.000,-

Snelheid
kilometer per uur (km/h)
meter per seconde (m/s)

Temperatuur
graden Celsius (°C)



Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Vuistregel

Een vuistregel is een rekenregel waarmee je op een gemakkelijke manier een vaak voorkomende berekening kunt uitvoeren.
De uitkomst is een schatting van wat je wilt berekenen.

Slide 25 - Slide

Vuistregel
Voor het maken van één glas sinaasappelsap moet je ongeveer 3 sinaasappels persen.
De vuistregel die hierbij hoort is:


1 glas sinaasappelsap = 3 sinaasappels

Hoeveel sinaasappels heb je nodig voor 6 glazen sinaasappelsap?
3 × 6 = 18

Je hebt 18 sinaasappels nodig voor 6 glazen sinaasappelsap.

Slide 26 - Slide

Formule
Een formule is een rekenregel waarmee je nauwkeurig een veel voorkomende berekening kunt uitvoeren.

Slide 27 - Slide

Formule

Een provider rekent voor belkosten buiten de bundel met de volgende formule:
belkosten = € 0,20 × aantal minuten

Bereken de belkosten als je 7 minuten buiten je bundel hebt gebeld.
belkosten = € 0,20 × 7 = € 1,40

Buiten de bundel betaal je voor 7 minuten € 1,40.

Slide 28 - Slide

Einde theorie
We gaan nu de gemengde 
opdrachten
maken 
van Domein 1

Slide 29 - Slide