31.K3.L1:2 + zinsontleding

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Wiederholung

 Ziel

Aufgaben

Feedback

Ende

Hausaufgaben

STARTOPDRACHT

Aufgabe zwei, Seite vierundneunzig 

(ohne Lernbox = zonder woordenlijst)

Wiederholung

 Ziel

Aufgaben

Feedback

Ende

Hausaufgaben

Woche: elf

Am Ende dieser Stunde:

1. kannst du einen Satz analysieren

2. kennst du die Wörter der Lektion eins

3. kennst du die Modalverben

1. kannst du einen Satz analysieren

Wiederholung

  Ziel

Aufgaben

Feedback

Ende

Hausaufgaben

Wiederholung

  Ziel

Aufgaben

Feedback

Ende

Hausaufgaben

zinnen analyseren

zinsdelen benoemen

naamvallen 

invloed op de schrijfwijze van persoonlijke voornaamwoorden

Wiederholung

  Ziel

Aufgaben

Feedback

Ende

Hausaufgaben

zinsdelen

onderwerp

meewerkend voornaamwoord

lijdend voorwerp

Wiederholung

  Ziel

Aufgaben

Feedback

Ende

Hausaufgaben

Benoem de zinsdelen.

1. Mij zie hij altijd lachen.

2. Haar helpt wij vaak met de huiswerk.

3. Jij geeft zij de boek.

4. De meisje vraagt ik de antwoord.

5. De vader stuurt de zoon een brief.

Wiederholung

  Ziel

Aufgaben

Feedback

Ende

Hausaufgaben

zinsdelen

Wie + werkwoord(en)? = onderwerp = 1e naamval

Aan/Voor wie + werkwoord(en) + onderwerp? = meewerkend voorwerp = 3e naamval

Wie + werkwoord(en) + onderwerp ? = lijdend voorwerp = 4e naamval

2. kennst du die Wörter der Lektion eins

Wiederholung

  Ziel

Aufgaben

Feedback

Ende

Hausaufgaben

Wiederholung

  Ziel

Aufgaben

Feedback

Ende

Hausaufgaben

Übersetze das Wort ins Niederländische

Wiederholung

  Ziel

Aufgaben

Feedback

Ende

Hausaufgaben

3. kennst du die Modalverben

Wiederholung

  Ziel

Aufgaben

Feedback

Ende

Hausaufgaben

Wiederholung

  Ziel

Aufgaben

Feedback

Ende

Hausaufgaben

	kunnen	willen	mogen	moeten (absoluut)	leuk/lekker vinden	moeten (zou)	weten	graag willen
	können	wollen	dürfen	müssen	mögen	sollen	wissen	möchten
ich	k a nn	w i ll	d a rf	m u ss	m a g	soll	w eiß	möchte
du	k a nnst	w i llst	d a rfst	m u sst	m a gst	sollst	w eißt	möchtest
er/sie/ es	k a nn	w i ll	d a rf	m u ss	m a g	soll	w eiß	möchte
wir	könn en	woll en	dürf en	müss en	mög en	soll en	wiss en	möcht en
ihr	könn t	woll t	dürf t	müss t	mög t	soll t	wiss t	möcht et
sie/Sie	könn en	woll en	dürf en	müss en	mög en	soll en	wiss en	möcht en

de 16 regel

1. vertaling kennen van Nederlands naar Duits (8 woorden)

2. de ik- vorm in het Duits kennen (8 woorden)

3. de hij/zij/het vorm = de ik-vorm

4. de jij-vorm = ik-vorm + st

5. meervoud = ESTTENTEN

Wiederholung

  Ziel

Aufgaben

Feedback

Ende

Hausaufgaben

Dieser Unterricht lerntest du:

1e

3e

4e

Wiederholung

  Ziel

Aufgaben

Feedback

Ende

Hausaufgaben

Wiederholung

  Ziel

Aufgaben

Feedback

Ende

Hausaufgaben

Hausaufgaben:

Machen: Wörter Lektion zwei ins Heft schreiben