KLIM OP: werkwoordspelling tegenwoordige tijd

Herhalingsles
8-7-2025
1 / 36
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Herhalingsles
8-7-2025

Slide 1 - Slide

Programma

-Presentielijst
-Herhalen leerstof thema
1 tm 5
-15.45-16.00 koffie
16.45 uur einde les

Slide 2 - Slide

Lesdoel
* Je kunt jezelf voorstellen
* Je kunt je NAW gegevens op formulieren invullen
* Je kent de dagen van de week
* Je kent de getallen tm 1000
* Je kunt werkwoorden in de tegenwoordige tijd spellen (ikvorm- jij vorm- hij vorm)
* Je weet hoe je een goede zin moet maken (hoofdzin)

Slide 3 - Slide

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd

Slide 4 - Slide

Doel 
1. Je kent de stam van een werkwoord
2. je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed spellen. 

Slide 5 - Slide

Hoe vind je de stam van het werkwoord?

Slide 6 - Open question

De stam van een werkwoord
soms ziet de stam van het werkwoord er anders uit:
geloven - en = gelov  (ik geloof
reizen - en = reiz  (ik reis)
lopen - en = lop  (ik loop)


Slide 7 - Slide

De stam van het werkwoord
Als je het woord moet schrijven pas je de stam aan naar de ik - vorm
geloven - en = gelov - de ik-vorm = geloof
reizen - en = reiz - de ik-vorm = reis
lopen - en = lop - de ik-vorm = loop  

Slide 8 - Slide

Wat is de stam/ ik-vorm van zingen?

Slide 9 - Open question

Wat is de stam/ ik-vorm van eten?

Slide 10 - Open question

Wat is de stam/ ik-vorm van geven?

Slide 11 - Open question

Wat is de stam/ ik-vorm van vinden?

Slide 12 - Open question

De persoonsvorm spellen in de tegenwoordige tijd. 
Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat hebben we met drie mogelijkheden te maken. 

Slide 13 - Slide

1. Stam
Enkelvoud - ik-vorm of jij achter het werkwoord
Schrijf alleen stam 
ik loop - loop jij?
ik fiets - fiets jij ?
ik praat - praat jij?
ik vind - vind jij? 

Slide 14 - Slide

2. Stam + t
Enkelvoud andere vormen, schrijf stam + t
jij loopt
hij fietst
zij praat
Fred vindt  

Slide 15 - Slide

3. Het hele werkwoord
Meervoud, schrijf het hele werkwoord
Wij lopen
Zij fietsen
Jullie praten 
Fred en Laurien vinden. 

Slide 16 - Slide

Welke regel pas je toe bij de ik-vorm?
A
de stam
B
stam +t
C
hele werkwoord

Slide 17 - Quiz

Welke regel pas je toe bij 'jij' achter het werkwoord?
A
Stam (ikvorm)
B
Stam + t
C
Hele werkwoord

Slide 18 - Quiz

Welke regel pas je toe bij de het - vorm
A
stam
B
stam+t
C
hele werkwoord

Slide 19 - Quiz

Welke regel pas je toe bij jullie?
A
stam
B
stam+t
C
Hele werkwoord

Slide 20 - Quiz

Wie doet wat?
Maak een zin.
wassen
voorlezen
schilderen
bakken
koken

Slide 21 - Drag question

Schrijf de juiste vorm op.
Vera (lopen) naar huis.

Slide 22 - Open question

Schrijf de juiste vorm op.
Tom en Jerry (rennen) door de tuin.

Slide 23 - Open question

Schrijf de juiste vorm op.
(Lopen) jij met mij naar huis?

Slide 24 - Open question

Schrijf de juiste vorm op.
Mijn oma (braden) een stukje vlees.

Slide 25 - Open question

Schrijf de juiste vorm op.
Jij (kletsen) heel graag met je broer.

Slide 26 - Open question

Schrijf de juiste vorm op.
Kees (branden) zijn vingers aan de pan.

Slide 27 - Open question

Slide 28 - Slide

Luister naar het fragment
Schrijf de getallen op 
(letters!)

eenentwintig

Slide 29 - Slide

Hoe maak je een goede zin

Slide 30 - Open question

Hoofdzin
Normale zin. 
Het werkwoord (persoonsvorm) staat op de tweede plaats

 

1 Onderwerp. 2. werkwoord 3. wanneer 4. wat. 5 waar

De cursisten schrijven de woorden in hun schrift
Wij slopen elke dag huizen bij Kamphuis


Slide 31 - Slide

Maak een goede zin.
De koffie
staat 
om 8:15
op het bureau
.

Slide 32 - Drag question

Ik                        de zin.
Jullie                         televisie.
Ik                         het boek.
Jij                         Nederlands.
Maak de zin goed.
pak
kijken
lees
leer

Slide 33 - Drag question

Maak goede zinnen met de kaartjes
timer
7:00

Slide 34 - Slide

15.45-16.00 uur

Slide 35 - Slide

Vaktaal

Slide 36 - Slide