Verwijswoorden hfst 3

Welkom!
Aan het einde van de les...

...kun je de juiste verwijswoorden gebruiken;

...weet je welke woorden mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn.
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom!
Aan het einde van de les...

...kun je de juiste verwijswoorden gebruiken;

...weet je welke woorden mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn.

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Betrekkelijk voornaamwoord
In hoofdstuk 1 hebben we 
het gehad over 
het betrekkelijk voornaamwoord.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Die, dat, wie en wat zijn de meest voorkomende
betrekkelijke voornaamwoorden.
Hoe heet het woord waarnaar een betrekkelijk voornaamwoord verwijst?

Slide 3 - Open question

antecedent
Vul het juiste woord in.
Heb jij de film al gezien ... ik jou gegeven had?
A
die
B
dat

Slide 4 - Quiz

This item has no instructions

Vul het juiste woord in.
De vriend ... ik elke dag naar school fiets, is vandaag ziek.
A
waarmee
B
met wie

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Vul het juiste woord in.
Het allerlekkerste ... ik ooit gegeten heb, is tiramisu.
A
dat
B
wat

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Vul het juiste woord in.
De trainer geeft vaak persoonlijke tips, ... Joey erg waardeert.
A
wat
B
dat

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Verwijswoorden
Mijn ouders kochten een vakantiehuis in Frankrijk, wat wij 
erg leuk vonden.

Mijn ouders kochten een vakantiehuis, dat wij erg leuk vonden.


Wat is het verschil in betekenis in beide zinnen?

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Regels betrekkelijk voornaamwoord
'Wat' gebruik je bij terugverwijzen in de volgende situaties:

1. overtreffende trap --> Het allermooiste wat ik ooit gezien heb...

2. woorden als alles, enige, iets, niets, veel -->  Het enige wat ik wil, is een weekje vakantie.

3. een hele zin --> Barry wilde graag aanvoerder worden, wat de coach een goed idee vond.

4. Naar mensen verwijs je met voorzetsel + wie. --> Het meisje met wie ik samen naar school fiets, woont vlakbij.

5. Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar + voorzetse.l --> De auto waarmee we op wintersport gaan,
    heeft sneeuwkettingen.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Verwijswoorden (blz. 92 en 93)
het-woorden: onzijdig
verwijswoorden: het, zijn, dit, dat

de-woorden: mannelijk of vrouwelijk

verwijzen naar mannelijke woorden: hij, hem, zijn, deze, die
verwijzen naar vrouwelijk woorden: zij, ze, haar (persoonlijk en bezittelijk vnw), deze, die

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Mannelijk of vrouwelijk? (blz. 92 en 93)
Vrouwelijke de-woorden

vrouwelijke personen en dieren
woorden op bepaalde uitgangen (zie overzicht in boek)

Kijk in het woordenboek!

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

hen of hun? (blz. 92 en 93)
'hen' gebruik je als lijdend voorwerp:
Mijn vrienden voetballen ook, ik zie hen altijd op de training.

'hen' gebruik je na een voorzetsel:
Ook ga ik graag met hen op vakantie.
Ik moet vaak aan hen denken.

'hun' gebruik je als meewerkend voorwerp en als bezittelijk voornaamwoord:
Geef jij hun een cadeau voor hun zilveren bruiloft?

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Vul het juiste woord in.
Karlijns ouders wonen vlakbij.
Ze bezoekt ... regelmatig.
A
hen
B
hun

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het woordje 'haar' in onderstaande zin?

"De jongen wees naar haar."
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Welke voornaamwoorden staan in deze zin:

Hij heeft dat boek van mij gejat.
A
persoonlijk en bezittelijk
B
persoonlijk en aanwijzend
C
persoonlijk en betrekkelijk
D
persoonlijk, aanwijzend en bezittelijk

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Aan de slag
Maak in je schrift
Opdracht 1 t/m 3, blz. 93,

Slide 16 - Slide

This item has no instructions