Blok 2 - les 13 - woorrdsoorten en open gesloten vraag


Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
Hij
B
spreekt
C
de
D
bevolking
1 / 32
next
Slide 1: Quiz
TaalBasisschoolGroep 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson


Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
Hij
B
spreekt
C
de
D
bevolking

Slide 1 - Quiz


Wat is het lidwoord?
A
jaar
B
stijgt
C
het
D
inwoners

Slide 2 - Quiz


Wat is het werkwoord?
A
Waar
B
de
C
wereld
D
verblijf

Slide 3 - Quiz


Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
Temperatuur
B
aarde
C
is
D
zorgelijk

Slide 4 - Quiz


Wat is het voorzetsel?
A
Tussen
B
huizen
C
bomen
D
geplant

Slide 5 - Quiz

LESDOEL
Ik kan lidwoorden, zelfstandige naamwoorden bijvoeglijke naamwoorden, voorzetsels
en werkwoorden benoemen in een zin.

Slide 6 - Slide

Zelfstandig naamwoord
Er zijn vier soorten zelfstandige naamwoorden:
- mensen
- dieren
- dingen
- planten
Voor een zelfstandig naamwoord kan een lidwoord:
de - het - een

Slide 7 - Slide

De vrouw heeft prachtige krullen.

Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
krullen
B
prachtige
C
de
D
heeft

Slide 8 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Daar is het meisje.
A
Daar
B
is
C
het
D
meisje

Slide 9 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Er zwemt een vis.
A
zwemt
B
vis
C
Er
D
een

Slide 10 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Ik zit op een kruk.
A
zit
B
op
C
een
D
kruk

Slide 11 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Wij wonen in Hilversum?
A
wij
B
wonen
C
in
D
Hilversum

Slide 12 - Quiz

Schrijf de lidwoorden op

Slide 13 - Open question

Het lidwoord
Het lidwoord hoort bij een zelfstandig naamwoord. Het staat voor een zelfstandig naamwoord. 

Er zijn 3 lidwoorden:
  1. de auto
  2. het huis
  3. een tomaat

Slide 14 - Slide

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

Daar is .... meisje.
A
de
B
het

Slide 15 - Quiz

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

Hoor jij .... hond blaffen.
A
de
B
het

Slide 16 - Quiz

Welk lidwoord hoort op de stippeltjes?

Dat is .... hondje van de buren.
A
de
B
het

Slide 17 - Quiz

Maak een zin waarin je een bijvoeglijk naamwoord gebruikt.

Slide 18 - Open question

bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord (bnw) vertelt iets over een zelfstandig naamwoord. Het staat er meestal direct voor.
Een duur boek.

Sommige bijvoeglijke naamwoorden zijn gemaakt van een voltooid deelwoord.
De ballen zijn gekleurd.  ---->  De gekleurde ballen.

Slide 19 - Slide

Zayd is een knappe jongen.

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
Zayd
B
knappe
C
jongen
D
is

Slide 20 - Quiz

Voorzetsel
Voorzetsels geven aan waar of wanneer iets gebeurt:
onder de kast
voor het huis
na het ontbijt
in de pauze

Slide 21 - Slide

Wat is het voorzetsel?
Zij zitten op school.
A
zij
B
op
C
zitten
D
school

Slide 22 - Quiz

Wat is het voorzetsel?
Ik zit onder de tafel?
A
zit
B
onder
C
de
D
tafel

Slide 23 - Quiz

Wat is het voorzetsel?
Ik ben over een sloot gesprongen.

A
ben
B
over
C
sloot
D
gesprongen

Slide 24 - Quiz

De vogel zit in de kooi.
Wat is het voorzetsel?
A
De
B
Vogel
C
Zit
D
In

Slide 25 - Quiz

Wat zijn werkwoorden?


Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen.


Slide 26 - Slide

Wat is het werkwoord in de zin?
De sleutel ligt op de tafel.

Slide 27 - Open question

Wat is het werkwoord in de zin?
Gisteren ging ik naar de mooie stad.

Slide 28 - Open question

woordsoorten

De     hond     loopt     naar     het      grote    veld.

Benoem de woordsoorten van deze zin !


Slide 29 - Slide

Lidwoord
Zelfst. naamw.
Werkwoord
Bijvoeglijk naamw.
Voorzetsel
De
hond
loopt
naar
het
grote
veld.

Slide 30 - Drag question

spelling
Blok 2 - les 13 - blz. 46

We beginnen samen.

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Link