Planten en dieren in Nederland

Planten en dieren 
in Nederland
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Planten en dieren 
in Nederland

Slide 1 - Slide

Wat is de titel?

Slide 2 - Slide

Wat zijn de bronnen 
van de tekst?

Slide 3 - Slide

Hoeveel tussenkopjes zijn er?

Slide 4 - Slide

Hoeveel alinea's heeft 
de tekst?

Slide 5 - Slide

Weet je het nog?
* Je hebt een weettekst gelezen. 
* In sommige zinnen staat een verwijswoord. 
Bijvoorbeeld: hij, ze, het, hem, dit, die, dat, hun, daar, dan, erin, daarmee.



Slide 6 - Slide

Verwijswoorden
Je kunt een ander woord uit de tekst op die plaats invullen. Of je kunt een groepje woorden invullen.
Meestal staat dat woord of het groepje woorden één zin eerder in de tekst. Maar soms staat het woord in dezelfde zin. Of het staat nog verder terug. Of juist een stukje verder.

Slide 7 - Slide

1. Lees regel 3-4. 
Daar staat: Ze wilden weten hoe het daarmee gaat.
Naar wie of wat verwijst Ze?
A. onderzoekers van Naturalis (regel 1)
B. naar ‘planten’ (regel 2)
C. naar ‘dieren’ (regel 3)

Staat dat woord of groepje woorden één zin eerder? JA / NEE

Slide 8 - Slide

2. Lees regel 13-14.  
Ze zagen dat het met veel soorten niet zo goed gaat?
Naar wie of wat verwijst Ze?
A. 47 duizend soorten dieren, planten en schimmels (regel 12-13)
B. onderzoekers van Naturalis (regel 13)
C. veel planten en dieren in Nederland (regel 14-15)

Staan dat groepje woorden één zin eerder? JA / NEE

Naar wie of wat verwijst Ze?
A. onderzoekers van Naturalis (regel 1)
B. naar ‘planten’ (regel 2)
C. naar ‘dieren’ (regel 3)

Slide 9 - Slide

3. Lees regel 21.  
En andere zijn heel klein.

Wat wordt bedoeld met andere



Slide 10 - Slide

3. Lees regel 21.  
En andere zijn heel klein.

Wat wordt bedoeld met andere



Staat dat woord of groepje woorden één zin eerder? JA / NEE



Slide 11 - Slide

4. Lees regel 25-26. 
De zaden poepen ze weer uit.
Naar wie of wat verwijst ze?


Staat dat woord of groepje woorden één zin eerder? JA / NEE

Slide 12 - Slide

5. Lees regel 32. 
 Dat is belangrijk.

Wat wordt bedoeld met Dat


Staat dat woord of groepje woorden één zin eerder? JA / NEE

Slide 13 - Slide

Maak de vragen in je groepje.

Slide 14 - Slide

Antwoord vraag 1

Slide 15 - Open question

Antwoord vraag 2

Slide 16 - Open question

Antwoord vraag 3

Slide 17 - Open question

Antwoord vraag 4

Slide 18 - Open question

Antwoord vraag 5

Slide 19 - Open question

Antwoord vraag 6

Slide 20 - Open question

Antwoord vraag 7

Slide 21 - Open question

Antwoord vraag 8

Slide 22 - Open question

Antwoord vraag 9

Slide 23 - Open question

Antwoord vraag 10

Slide 24 - Open question

Antwoord vraag 11

Slide 25 - Open question

Antwoord vraag 12

Slide 26 - Open question

Antwoord vraag 13

Slide 27 - Open question

Antwoord vraag 14

Slide 28 - Open question

Antwoord vraag 15

Slide 29 - Open question