Tijdvak 8 Drempelloos

1 / 37
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMBOStudiejaar 2,3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide


Waar denk je aan bij dit onderwerp?
Sinds de tijd van Steden en Staten leefden de meeste Europeanen in een landbouwstedelijke samenleving.
1. Leg uit wat we hiermee bedoelen.
Dit is een oriëntatievraag. Bij een oriëntatievraag kijk je wat je al weet over een bepaald onderwerp.

Slide 11 - Open question


2. Waarom trokken vanaf 1760 veel mensen naar de stad?
Dit is een open vraag.

Slide 12 - Open question


3. Wat was de Industriële Revolutie?

Dit is een open vraag.

Slide 13 - Open question


4. Wat was de Agrarische Revolutie?
Dit is een open vraag.

Slide 14 - Open question


5. Waardoor raakten veel boeren werkloos?
Dit is een open vraag.

Slide 15 - Open question


6. Wat was de Transportrevolutie?
Dit is een open vraag.

Slide 16 - Open question


7. Tot het begin van de         eeuw leefden de meeste mensen in een landbouwsamenleving of een landbouwstedelijke samenleving. Rond 1760 begon in          de Industriële Revolutie. Eerst kwamen er verbeteringen in de landbouw. Dit noemen we de          . De stoommachine werd verbeterd zodat           konden worden aangedreven. Voor het bouwen van fabrieken is          nodig. Voor het maken van producten zijn         nodig. Door de industrialisatie kwamen er snellere vervoersmiddelen. Dit noemen we de                  .
Dit is een open vraag.

Slide 17 - Open question

8. Zet in chronologische volgorde:
Dit is een vraag over chronologiseren.
1
2
3
4
Agrarische Revolutie
Mensen trekken naar de stad
Industriële Revolutie in de rest van Europa
Industriële Revolutie in Engeland

Slide 18 - Drag question


9. Als we de landbouwstedelijke samenleving vergelijken met de industriële samenleving is er zowel sprake van continuïteit en verandering. Leg dit uit.
Dit is een vraag over oorzaak en gevolg.
Dit is een vraag over continuïteit en verandering.

Slide 19 - Open question


Bekijk de grafiek hiernaast.
10. Leg uit dat deze bron bij industrialisatie past.
Dit is een vraag over bronnen.

Slide 20 - Open question


Bekijk de grafiek hiernaast.
11. Leg uit welke ontwikkeling je in de bron ziet.
Dit is een vraag over bronnen.

Slide 21 - Open question

Begrippen
  • Industriële samenleving: samenleving waarin veel mensen in de stad wonen en veel producten in fabrieken worden gemaakt.
  • Industriële revolutie: de overgang van een landbouwstedelijke samenleving naar een Industriële samenleving.
  • Agrarische revolutie: verbeteringen in de landbouw in de 18e eeuw waardoor meer opbrengst mogelijk was met minder mensen.
  • Huisnijverheid: het maken van producten in huis.
  • Stoommachine: machine die aangedreven wordt door de druk van stoom.
  • Grondstoffen: spullen die nodig zijn voor het maken van producten.
  • Transportrevolutie: tijd waarin nieuwe vervoersmiddelen werden geïntroduceerd en de infrastructuur werd verbeterd.
Personen
  • James Watt: verbeteraar van de stoommachine.


Jaartallen
  • 1760: begin van de industriële revolutie in Engeland.


Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Tot ver in de 19e eeuw gaan veel kinderen niet naar school, maar moeten ze werken. Waarom moeten ze werken?
A
Het is pure noodzaak voor het gezin om aan geld te komen
B
Scholen bestaan dan nog niet
C
Veel ouderen hebben in die tijd last van astma waardoor er een tekort aan arbeidskrachten is

Slide 27 - Quiz

Wat voor werk doen de kinderen onder andere?
A
Ze werken in winkels en werkplaatsen
B
Ze werken op het land
C
Zowel a als b is waar

Slide 28 - Quiz

Tijdens welke periode moeten kinderen ook in fabrieken gaan werken?
A
De Eerste Wereldoorlog
B
De Tweede Wereldoorlog
C
De Industriële Revolutie

Slide 29 - Quiz

Sommige kinderen werken ook in steenkoolmijnen. Waar in Nederland staan deze mijnen?
A
Gelderland en Overijssel
B
Gelderland en Overijssel
C
Noord-Brabant en Limburg

Slide 30 - Quiz

Jacob Jan Cremer brengt tijdens de Industriële revolutie een bezoek aan een fabriek. Hij schrikt van de ellendige arbeidsomstandigheden voor kinderen. Wat doet hij?
A
Hij schrijft een boek
B
Hij stapt naar de kinderombudsman
C
Hij organiseert een landelijk protest

Slide 31 - Quiz


Het publiek en de politiek zijn geschokt door het boek Fabriekskinderen. Ook kamerlid Samuel van Houten. Wat doet hij?
A
Hij verbiedt per direct de kinderarbeid
B
Hij schakelt de hulp van de koning in
C
Hij dient een wetsvoorstel in om de kinderarbeid af te schaffen

Slide 32 - Quiz

De wet van Van Houten wordt uiteindelijk aangenomen. Maar deze wet geldt niet voor alle kinderarbeid. Waar moeten kinderen nog wel werken?
A
In werkplaatsen
B
Op het land
C
In winkels

Slide 33 - Quiz

Wanneer komt er echt een einde aan de kinderarbeid in Nederland?
A
1888
B
1895
C
1901

Slide 34 - Quiz

Welke wet maakt een einde aan de kinderarbeid in Nederland?
A
De wet voor gelijke behandeling
B
De leerplichtwet
C
De kinderarbeidswet

Slide 35 - Quiz

Vanaf welke leeftijd mag je nu werken in Nederland?
A
13
B
15
C
18

Slide 36 - Quiz

Slide 37 - Slide