Leerjaar 2, les 2 Werkwoordelijk gezegde.

Hoe vind je de pv van een zin? Geef 2 manieren aan.
1 / 10
next
Slide 1: Open question
NederlandsMBOBeroepsopleidingStudiejaar 2

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Hoe vind je de pv van een zin? Geef 2 manieren aan.

Slide 1 - Open question

Het werkwoordelijk gezegde.
Het werkwoordelijk gezegde bevat de persoonsvorm en alle andere werkwoorden van het zinsstuk.

Slide 2 - Slide

Uitzondering 1 !
In 4 gevallen mogen niet-werkwoorden in een ww.gezegde staan.
1. De woorden "aan het" en "te".
Voorbeelden zijn:
a. Hij zit zijn boterham te eten. ww. gez. zit te eten.
b. Zij is tijdens het fietsen aan het telefoneren. ww. gez is aan het telefoneren.

Slide 3 - Slide

Uitzondering 2 !
2. Werkwoordelijke uitdrukkingen horen in zijn geheel bij het werkwoordelijk gezegde.
Voorbeeld: 
  1. Hij is de kluts kwijt.  ww. gez. is de kluts kwijt
  2. Hij ziet beren op de weg. ww. gez. ziet beren op de weg
 

Slide 4 - Slide

Uitzondering 3!
Een verplicht wederkerend voornaamwoord hoort  bij het werkwoordelijk gezegde.
Wat zijn wederkerende voornaamwoorden?


Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Uitzondering 3!
Vergelijk:
  1.  Hij wast zich.    Hij wast de auto. Zich is niet verplicht, valt te vervangen. ww.gez: wast.
  2. Hij schaamt zich. Hij schaamt de auto. Zich valt NIET te vervangen. ww. gezeg: schaamt zich.

Slide 7 - Slide

Uitzondering 4!
Sommige werkwoorden beginnen met een voorzetsel. Dat komt in de zin los te staan.
  1. Opbellen:  Zij belt graag op zondag haar oma op.
    ww gez: belt op.
  2. Aansmeren: Die verkoper smeert mij de ijskast aan.
    ww. gez: smeert aan

Slide 8 - Slide

Alles op een rij.
  1. De woorden "aan het" of "te" voor een werkwoord.
  2. Werkwoordelijke uitdrukkingen.
  3. Verplicht wederkerende voornaamwoorden.
  4. Voorzetsels van een werkwoord die in een zin los komen te staan.

Slide 9 - Slide

Geef van elke uitzondering een voorbeeld.

Slide 10 - Open question