1.2 Economie en geld

1.2 Economie en geld
Ruilmiddel
Directe/ indirecte ruil
Electronisch betalen
Saldo berekenen
1 / 35
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

1.2 Economie en geld
Ruilmiddel
Directe/ indirecte ruil
Electronisch betalen
Saldo berekenen

Slide 1 - Slide

Aan het einde van deze les
1) Kun je beschrijven hoe geld is ontstaan; 
2) Kun je voorbeelden geven en herkennen van directe- en indirecte ruil; 
3) Kun je beschrijven hoe je kunt betalen met contant geld en met geld op je bankrekening; 
4) Kan je het nieuwe saldo van je bankrekening uitrekenen. 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Ruilmiddel
''Geld of iets anders waarmee je kunt ruilen''

Slide 9 - Slide

Aan het einde van deze les
1) Kun je beschrijven hoe geld is ontstaan; 
2) Kun je voorbeelden geven en herkennen van directe- en indirecte ruil; 
3) Kun je beschrijven hoe je kunt betalen met contant geld en met geld op je bankrekening; 
4) Kan je het nieuwe saldo van je bankrekening uitrekenen. 

Slide 10 - Slide

Maak opdracht 1 t/m 4 (blz. 14)
Tijd: 5 minuten 
Werkvorm: Zelfstandig, overleg op fluistertoon met buurman/vrouw toegestaan
Klaar: Lees blz. 15 en maak opdracht 5 en 6.
timer
5:00

Slide 11 - Slide

Directe ruil

Slide 12 - Slide

Indirecte ruil

Slide 13 - Slide

''Je buren ruilen een scooter om voor een auto''
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 14 - Quiz

''In de pauze ruil je met je beste vriend/ vriendin van koekje''
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 15 - Quiz

''Je bestelt online een game en betaalt met IDEAL''
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 16 - Quiz

Aan het einde van deze les
1) Kun je beschrijven hoe geld is ontstaan; 
2) Kun je voorbeelden geven en herkennen van directe- en indirecte ruil; 
3) Kun je beschrijven hoe je kunt betalen met contant geld en met geld op je bankrekening; 
4) Kan je het nieuwe saldo van je bankrekening uitrekenen. 

Slide 17 - Slide

Maak opdracht 1 en 2 (blz. 22)
Tijd: 4 minuten 
Werkvorm: Zelfstandig, overleg op fluistertoon met buurman/vrouw toegestaan
Klaar: Lees blz. 23 en maak opdracht 3 en 4.
timer
4:00

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Aan het einde van deze les
1) Kun je beschrijven hoe geld is ontstaan; 
2) Kun je voorbeelden geven en herkennen van directe- en indirecte ruil; 
3) Kun je beschrijven hoe je kunt betalen met contant geld en met geld op je bankrekening; 
4) Kan je het nieuwe saldo van je bankrekening uitrekenen. 

Slide 23 - Slide

Geef twee voorbeelden van elektronische betalen

Slide 24 - Open question

Maak opdracht 8 t/m 13 (blz. 16)
Tijd: 7 minuten 
Werkvorm: Zelfstandig, overleg op fluistertoon met buurman/vrouw toegestaan
Klaar: Lees blz. 18 en maak opdracht 14 en 15.
timer
7:00

Slide 25 - Slide

Saldo berekenen
Het bedrag dat op je bankrekening staat, is je saldo


Met internetbankieren of met 
een bank-app op je telefoon kun je zien hoeveel saldo je hebt.

Slide 26 - Slide

Formule
Oud saldo (€ 50,-)

+ ontvangsten (€ 20,-)

- uitgaven (€ 30,-)

= nieuw saldo ( € 40,-)

Slide 27 - Slide

Op je bankrekening heb je € 103,16. Je koopt schoolspullen voor € 12,50 en kleding voor € 69,95. Alles betaal je met je pinpas. Voor je werk ontvang je € 18,50 op je rekening. Bereken je nieuwe saldo.

Slide 28 - Open question

Aan het einde van deze les
1) Kun je beschrijven hoe geld is ontstaan; 
2) Kun je voorbeelden geven en herkennen van directe- en indirecte ruil; 
3) Kun je beschrijven hoe je kunt betalen met contant geld en met geld op je bankrekening; 
4) Kan je het nieuwe saldo van je bankrekening uitrekenen. 

Slide 29 - Slide

Maak opdracht 14 en 15 (blz. 18)
Tijd: 4 minuten 
Werkvorm: Zelfstandig, overleg op fluistertoon met buurman/vrouw toegestaan
Klaar: Ga naar pincode online en maak de keuzeopdrachten
timer
4:00

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Maak de zin af: ''producten ruilen voor geld is ........''
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 32 - Quiz

Maak de zin af: ''Als je producten ruilt voor geld, dan gebruik je geld als ....''
A
Weegmiddel
B
Ruilmiddel

Slide 33 - Quiz

's Morgens staat er € 33,40 op je bankrekening. Je koopt een ijsje van € 2,75. Je zakgeld van € 6,50 is binnengekomen. Je betaalt € 18,- voor de sportschool. Alle betalingen en ontvangsten gaan via je bankrekening.
Bereken je nieuwe saldo.

Slide 34 - Open question

Leg uit waarom schelpen
vroeger heel belangrijk waren.

Slide 35 - Open question