Woche 38

H3 Duits, Woche 38
1 / 18
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

H3 Duits, Woche 38

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Beginopdracht

Slide 3 - Slide

H3a:
Donnerstag (40 Min.)

Lesen: Text Wörterliste B
Herhaling Grammatik C
An die Arbeit
Sehen: Aufgabe 21
Montag (40 Min.)

Hören: Aufgabe 19
Grammatik C
An die Arbeit
Wörterliste D/F
Freitag (40 Min.)

Beginopdracht
Nakijken tekst woordenlijst B
Wörter: Aufgabe 23
Lesen: Aufgabe 14
Durch die Wildnis

Slide 4 - Slide

H3d:
Donnerstag (40 Min.)

Beginopdracht
Wörter: Aufgabe 23
Lesen: Aufgabe 14
Sehen: Aufgabe 21
Dienstag (80 Min.)

Lesen Text B
Hören: Aufgabe 19
Grammatik E
Wörterliste D/F

Slide 5 - Slide

Vertaal:






Klaar? --> maak Aufgabe 23, blz. 29
Versie A
Versie B
de klant
de vakantie
de vrijheid
de maat
de belevenis
de winkel
er is/er zijn
tijdens
zelfs
aansluitend

Slide 6 - Slide

Hören
Aufgabe 19
S. 26-27

Slide 7 - Slide

Grammatik E
Het werkwoord werden in de tegenwoordige en verleden tijd

Aan het einde van de les ken je de vormen van werden in de tegenwoordige en verleden tijd en weet je de betekenis ervan.

Slide 8 - Slide

Grammatik E
Het werkwoord werden heeft in het Duits 2 betekenissen:
Tegenwoordige tijd:
1. Morgen werde ich 16 Jahre alt.             --> worden
2. Morgen werde ich Fußball spielen.    --> zullen

Verleden tijd:
1. Letzte Woche wurde ich 16 Jahre alt. --> werden
2. Ich würde das nicht machen...              --> zouden

Slide 9 - Slide

Grammatik E
Tegenwoordige tijd = dezelfde vormen, je moet zelf de betekenis afleiden




ich
werde
du
wirst 
er/sie/es
wird
wir
werden
ihr
werdet
sie/Sie
werden

Slide 10 - Slide

Grammatik E
Verleden tijd IN DE BETEKENIS VAN (het Nederlandse) "WERDEN"
ich
wurde
du
wurdest
er/sie/es
wurde
wir
wurden
ihr
wurdet
sie/Sie
wurden

Slide 11 - Slide

Grammatik E
Verleden tijd IN DE BETEKENIS VAN "ZOUDEN"
ich
würde
du
würdest
er/sie/es
würde
wir
würden
ihr
würdet
sie/Sie
würden

Slide 12 - Slide

An die Arbeit
Aufgabe 15A, S. 24: Schrijf de juiste vorm van werden in de TEGENWOORDIGE TIJD op. 

Aufgabe 15B, S. 25: Schrijf per zin de betekenis van de vorm van werden op
(= óf 'worden' óf 'zullen').

Aufgabe 16, S. 25: Schrijf de juiste vorm van werden in de VERLEDEN TIJD op. Dus, zonder trema (= betekenis 'werden') of mét trema (= betekenis 'zouden').


Slide 13 - Slide

Wörterliste D/F
S. 41


Slide 14 - Slide

Lesen (1/2)
Aufgabe 14
S. 20-21

Lees de tekst en beantwoord de vragen.


Slide 15 - Slide

Lesen (2/2)
Aufgabe 14
S. 22-23

Lees de tekst en beantwoord de vragen.


Slide 16 - Slide

Sehen
Aufgabe 21
S. 28

Kijk en luister naar de video.
Welke Aussagen zijn richtig, en welke zijn falsch?


Slide 17 - Slide

Wörter
Aufgabe 23
S. 29

In elke zin staat een woord dat niet klopt. Streep dit door en vervang het door een passend woord uit het kader.


Slide 18 - Slide