examentraining 2019

1 / 51
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Hoe  betrouwbaar is de bron? Waar let je op?
  • Persoon: Wie heeft de bron gemaakt?
  • Tijd: Wanneer is de bron gemaakt?
  • Plaats: Waar is de bron gemaakt?
  • Bedoeling: Wat is het doel van de maker?
  • Informatie: Hoe kwam de maker aan de informatie? 







Slide 2 - Slide

Is de bron representatief?
  • Geldt de bron voor 1 geval/persoon: niet representatief.
  • Geldt de bron voor een grote groep/meer gevallen: wel representatief

representatief voor deze tijd?
Begin met: wat zie ik?
Je ziet mensen zwaaien naar anderen aan de andere kant van een muur.
is de bron representatief?
Bedenk: welke tijd/gebeurtenis hoort hierbij?
Je ziet dat er een muur gebouwd is: Berlijn 1961

is de bron representatief?
Geldt de gebeurtenis voor 1 persoon of voor een grote groep mensen in Berlijn?
Het afgescheiden worden van familie goldt voor veel mensen in Berlijn in die  tijd
is de bron representatief?
de bron is representatief voor deze tijd in de stad Berlijn.

Slide 3 - Slide

Standplaatsgebondenheid van de bron.
- in welke plaats/land/gebied is de bron gemaakt, achtergrond van de maker (politiek idee, geloof, arm of rijk, leeftijd, beroep)
- een bron is altijd tijd- en plaatsgebonden
- dit onderdeel gebruik je bij het vaststellen van de betrouwbaarheid van de                      bron

Slide 4 - Slide

Masterclass Bronnen

Slide 5 - Slide

Stappenplan analyseren spotprent
  1. Lees de vraag goed! Wat is de opdracht precies?
  2. Lees de titel, onderschrift, toelichting, tekst in de tekening.
  3. Waar gaat het over?  Wie zie je?

  4. In welke tijd speelt dit zich af?
  5. Welke symbolen/tekens zie je?
  6. Tegenstellingen of overdrijvingen?
  7. Bepaal nu de mening of bedoeling van de maker door gebruik te maken van een element uit de bron.



Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide


Slide 10 - Open question

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Opdracht

Noteer het volgende:

1. Wie / Wat zie je? Welke symbolen herken je?

2. Over welke gebeurtenis gaat de spotprent? Welk jaartal?

3. Leg uit wat de mening van de tekenaar is.

4. Welke examenvraag of welk begrip zou je hieraan kunnen verbinden?

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Eindquiz
historische contexten

Slide 25 - Slide

De Alteratie van A'dam was:
A
een reactie op de val van Antwerpen
B
een direct gevolg van de inname van Den Briel
C
een bloedig gebeuren
D
geen van de gegeven antwoorden is goed

Slide 26 - Quiz

De beeldenstorm vond plaats in
A
1572
B
1566
C
1567
D
1568

Slide 27 - Quiz

De proclamatie van de Republiek werd mogelijk door:
A
de ondergang van de Armada
B
het sterke optreden van de hertog van Anjou
C
slim handelen van Willem van Oranje
D
de vlucht van de graaf va Leicester

Slide 28 - Quiz

De Val van Antwerpen:
A
vond plaats in 1576
B
was een overwinning voor de hertog van Parma
C
leidde tot de economische neergang van A'dam
D
werd gevolgd door de komst van Alva

Slide 29 - Quiz

In de Pacificatie van Gent werd gerealiseerd dat
A
er godsdienstvrijheid was in de gewesten
B
in de gewesten Holland en Zeeland het RK geloof werd verboden
C
Willem van Oranje op een zijspoor werd gezet
D
In de landgewesten het RK geloof het heersende geloof was

Slide 30 - Quiz

De oprichting van de WIC:
A
was in 1602
B
was het gevolg van oplopende spanningen met Spanje
C
was in 1621
D
leidde al snel tot enorme economische groei in de Republiek

Slide 31 - Quiz

De Opstand is begonnen als een protest tegen
A
de godsdienstpolitiek van de Spanjaarden
B
de sociale kwestie
C
de belastingdruk
D
de centralisatiepolitiek van de Spanjaarden

Slide 32 - Quiz

De Unie van Utrecht
A
was een reactie op de Pacificatie van Gent
B
werd in 1576 gesloten
C
werd in 1579 gesloten
D
was een overwinning voor Oranje

Slide 33 - Quiz

De moedernegotie
A
was de handel in bulkgoederen uit Azië
B
betrof de handel in luxeartikelen
C
komt voort uit de zwakke feodale traditie
D
vormde de basis voor de stapelmarkt

Slide 34 - Quiz

De onthoofding van Oldenbarnevelt
A
vond plaats tijdens militaire conflicten met de Spanjaarden
B
had met godsdienstige problemen te maken
C
betekende het einde van de strijd met de Spanjaarden
D
was het gevolg van de machtsstrijd met Willem van Oranje

Slide 35 - Quiz

De Franse revolutie
A
begon in 1791
B
kwam voort uit hongersnood
C
brak uit als gevolg van het begrotingstekort onder Lodewijk XIV
D
rekende direct af met de monarchie

Slide 36 - Quiz

Napoléon
A
staat bekend om zijn Verlichtingsidealen
B
heeft de Franse Revolutie de nek omgedraaid
C
maakte een einde aan het Directoire
D
is definitief verslagen in 1813

Slide 37 - Quiz

'burger Capet'
A
leidde Frankrijk vóór Robespierre
B
was de eerste Girondijnse leider van de revolutie
C
werd onthoofd in 1793
D
stelde de wet 'Le Chapelier' op

Slide 38 - Quiz

Het Congres van Wenen:
A
was een overwinning voor de liberalen
B
wilde van de Restauratie niets weten
C
was gericht op het bevorderen van stabiliteit en veiligheid
D
leidde tot het Revolutiejaar in 1848

Slide 39 - Quiz

Socialisten
A
zijn voor een constitutionele monarchie
B
identificeerden zich met de Jacobijnen
C
zijn voorstander van het samenspel tussen geloof en politiek
D
vonden in de Russische Marx hun grote denker

Slide 40 - Quiz

Het Frankfurter parlement
A
kwam in het revolutiejaar 1830 bijeen
B
vond uiteindelijk in de Pruisische koning een warm voorstander
C
leidde tot de stichting van het Duitse Keizerrijk
D
was een uiting van liberaal nationalisme in Duitsland

Slide 41 - Quiz

Otto von Bismarck
A
heeft mbv het leger zijn grote doel bereikt
B
kon zich geheel vinden in de vlootwet
C
streefde naar het opbouwen van een groot koloniaal rijk
D
werd door Wilhelm I in 1890 ontslagen

Slide 42 - Quiz

De Conferentie van Berlijn
A
past geheel in de alliantiepolitiek
B
stond onder leiding van Wilhelm II
C
werd in 1898 georganiseerd
D
werd georganiseerd door Chamberlain

Slide 43 - Quiz

De Republiek van Weimar duurde van
A
1933 - 1945
B
1919 - 1929
C
1919 - 1933
D
1918 - 1939

Slide 44 - Quiz

Het Dawesplan
A
was een reactie op de Spartacus opstand
B
werd door Hitler afgewezen
C
betekende het verergeren van de crisis na de beurskrach
D
betekende voor Duitsland een verdieping van de crisis

Slide 45 - Quiz

De Rijksdagbrand
A
vormde het startpunt van het totalitarisme in Duitsland
B
bracht Hitler aan de macht
C
leidde tot de Kristallnacht
D
was het werk van een internationale communistische samenzwering

Slide 46 - Quiz

Welke term of naam past niet in het geheel
A
Neurenberger Wetten
B
Rijkscultuurkamer
C
Conferentie van München
D
Goebbels

Slide 47 - Quiz

Wat hoort er niet bij?
A
Containmentpolitiek
B
appeasementpolitiek
C
domino-theorie
D
Truman-doctrine

Slide 48 - Quiz

Wat hoort er niet bij
A
Glasnost
B
Bresnjev-doctrine
C
Praagse lente
D
Hongaarse Opstand

Slide 49 - Quiz

De conferentie van Potsdam
A
werd in februari 1945 gehouden
B
leidde tot overeenstemming tussen de Grote Drie
C
was de laatste conferentie waaraan Roosevelt deelnam
D
kan als onderdeel van de Koude Oorlog gezien worden

Slide 50 - Quiz

Wat klopt niet: 'De blokkade van Berlijn
A
leidde tot de oprichting van de Navo'
B
werd gevolgd door de luchtbrug'
C
leidde tot de stichting van de BRD'
D
was in 1961/62'

Slide 51 - Quiz