Vervoeging Sterke Werkwoorden

Vervoeging Sterke Werkwoorden
1 / 16
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vervoeging Sterke Werkwoorden

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
- Aan het einde van de les kun je sterke werkwoorden vervoegen met wissel a/ä 
- Aan het einde van de les kun je sterke werkwoorden vervoegen met wissel e/i 
- Aan het einde van de les kun je sterke werkwoorden vervoegen met wissel e/ie

Slide 2 - Slide

Leg aan het begin van de les de leerdoelen uit en bespreek eventuele vragen.
Wat zijn sterke werkwoorden?
Sterke werkwoorden zijn werkwoorden waarbij de stamklinker verandert in de verleden tijd en het voltooid deelwoord.

Slide 3 - Slide

Leg uit wat sterke werkwoorden zijn en hoe ze zich onderscheiden van zwakke werkwoorden.
Werkwoorden met wissel a/ä
Bij werkwoorden met wissel a/ä verandert de a in de stam in een ä in de verleden tijd en het voltooid deelwoord.

Slide 4 - Slide

Geef voorbeelden van werkwoorden met wissel a/ä, zoals vallen (viel, gevallen) en dragen (droeg, gedragen). Laat de leerlingen oefenen met het vervoegen van deze werkwoorden.
Werkwoorden met wissel e/i
Bij werkwoorden met wissel e/i verandert de e in de stam in een i in de verleden tijd en het voltooid deelwoord.

Slide 5 - Slide

Geef voorbeelden van werkwoorden met wissel e/i, zoals helpen (hielp, geholpen) en zwemmen (zwom, gezwommen). Laat de leerlingen oefenen met het vervoegen van deze werkwoorden.
Werkwoorden met wissel e/ie
Bij werkwoorden met wissel e/ie verandert de e in de stam in een ie in de verleden tijd en het voltooid deelwoord.

Slide 6 - Slide

Geef voorbeelden van werkwoorden met wissel e/ie, zoals zien (zag, gezien) en vliegen (vloog, gevlogen). Laat de leerlingen oefenen met het vervoegen van deze werkwoorden.
Oefening
Vervoeg de volgende werkwoorden: dragen, helpen, zien

Slide 7 - Slide

Laat de leerlingen individueel of in groepen de werkwoorden vervoegen en bespreek de antwoorden klassikaal.
Tegenwoordige tijd
In de tegenwoordige tijd verandert de stamklinker niet bij sterke werkwoorden.

Slide 8 - Slide

Leg uit dat de vervoeging in de tegenwoordige tijd anders is dan in de verleden tijd en het voltooid deelwoord.
Welches Verb bedeutet 'helpen' auf Deutsch?
A
sprechen
B
fallen
C
helfen
D
sehen

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Was ist die richtige Konjugation (vervoeging) von 'sehen' in der ihr-Form?
A
ihr seht
B
ihr gesehen
C
ihr sieht
D
ihr saht

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Was ist die richtige Konjugation (vervoeging) von 'sehen' in der er/sie/es-Form?
A
er seht
B
er gesehen
C
er sieht
D
er saht

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Was ist die richtige Konjugation (vervoeging) von 'helfen' in der er/sie/es-Form?
A
er/sie/es geholfen
B
er/sie/es hilft
C
er/sie/es half
D
er/sie/es helft

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Was ist die richtige Konjugation (vervoeging) von 'helfen' in der du-Form?
A
du geholfen
B
du hilfst
C
du halfs
D
du helfst

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Welches Verb bedeutet 'zien' auf Deutsch?
A
fallen
B
sehen
C
sagen
D
helfen

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Wie lautet die ich-Form von 'fallen'?
A
ich fällst
B
ich fiel
C
ich gefallen
D
ich falle

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wie lautet die du-Form von 'fallen'?
A
du fällst
B
du fiel
C
du gefallen
D
du falle

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions