Reflecteren

   Kennismaken met Reflecteren           
  
1 / 38
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

   Kennismaken met Reflecteren           
  

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
  • Wat is reflecteren?
  • Waarom is reflecteren zo belangrijk?
  • Verschil reflecteren en evalueren 
  • Reflecteren volgens STARR en Korthagen

Slide 3 - Slide

Wat is reflecteren volgens jou?

Slide 4 - Mind map

Reflectie
  • op een methodische wijze terugblikken 

  • reflecteren is leren; leren is een bewustwordingsproces

  • terugblikken  op gebeurtenis van gisteren om daar morgen van te leren

Slide 5 - Slide

Jezelf een spiegel voorhouden 
Feedback geven aan jezelf en leren van je eigen ervaringen

Waarom handelde ik zoals ik deed?
Wat wilde ik ermee bereiken?
Wat was het resultaat? 


Slide 6 - Slide

Waarom zo belangrijk?

  • Helpt bij het ontwikkelen van beroepsvaardigheden
  • Leidt tot nieuwe kennis en/of inzichten
  • Draagt bij aan professionalisering 
  • Wat is het  verschil tussen evalueren en reflecteren?

Slide 7 - Slide

Evalueren 

  • op gedragsniveau

  • over een specifiek geval


  • kijkend naar doelstellingen








Reflecteren 

  • opvattingen en aannames die onder dat gedrag liggen
  • breder trekken naar andere situaties

  • het hoe en waarom van je gedrag

Slide 8 - Slide

leercurve Maslov

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

STARR
Situatie inbrengen
Complexiteit zorgsituatie 
- Wanneer speelde de situatie zich af?
- Wat speelde er?
- Wie waren erbij betrokken?



Slide 11 - Slide

STARR
Taak - wat je wilde bereiken
 - Wat was je rol?
 - Wat wilde je bereiken?
 - Wat werd er van je verwacht?



Slide 12 - Slide

STARR
Actie
 - Hoe pakte je het aan?
- Waarom heb je het zo                 aangepakt?
            - Kennis/vaardigheden?
            - Houding?



Slide 13 - Slide

STARR
Resultaat - reactie zorgvrager
                     - reactie begeleider
- Heeft het gewerkt?
- Waarom wel/niet?

Slide 14 - Slide

STARR
Reflectie - Wat heb ik ervan geleerd?
-  Hoe vond je dat je het hebt gedaan?
- Ben je tevreden met het resultaat?
- Wat is de essentie van wat je geleerd hebt?
- Wat zou je de volgende keer anders doen?
- kun je wat je hebt geleerd ook toepassen in een andere situatie?



Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Reflecteren volgens Korthagen

Slide 18 - Slide

Stap 1 Wat is er gebeurd?
BESCHRIJF DE SITUATIE WAAROP JE WILT REFLECTEREN. 
Denk bijvoorbeeld aan een opdracht die niet is gelukt en die je graag zou willen verbeteren.
Wat was de concrete situatie?
Wat was mijn taak binnen deze situatie?
Welke concrete acties heb ik in deze situatie ondernomen?
Wat was het resultaat van deze acties?

Slide 19 - Slide

Stap 2 Terugblikken
Wat deed je precies?
Wat zag ik?
Wat deed ik?
Wat dacht ik?
Wat voelde ik?

Slide 20 - Slide

Stap 3 Bewust worden
Waar liep je tegenaan? Waar had je moeite mee?
Wat betekent dat nu voor mij?
Wat is het probleem (of de positieve ontdekking)?
Wat heeft dat allemaal veroorzaakt? Waar heeft het mee te maken?

Slide 21 - Slide

Stap 4 Alternatieven bedenken
Hoe zou je dit de volgende keer anders kunnen doen?
Welke alternatieven zie ik (oplossingen of manieren om gebruik te maken van mijn ontdekking)?
Welke voor- en nadelen hebben die?
Wat neem ik me nu voor, voor de volgende keer?

Slide 22 - Slide

Stap 5 Uitproberen en ervaren
Welke aanpak ga je in het vervolg gebruiken?
Wat wil ik bereiken?
Waar wil ik op letten?
Wat wil ik uitproberen?

Slide 23 - Slide

Les 2 Reflecteren

Slide 24 - Slide

Samenvattend
 Reflecteren is: 
  •          Terugkijken op je handelen
  •          Leren van wat je goed deed en van wat beter kan 
  •          Professionele en persoonlijke ontwikkeling

Slide 25 - Slide

Wat schrijf je in een reflectie?
  1. Titel (onderwerp)
  2. Situatie (omschrijving van: wat, waar, wanneer, met wie)
  3. Taak (omschrijving van de uitgevoerde opdracht)
  4. Actie (omschrijving van minimaal één actie/handeling)
  5. Omschrijving van het eindresultaat
  6. 2 voorbeelden van wat je geleerd hebt geleerd (vak/ persoonlijke ontwikkeling = reflectie
  7. 2 voorbeelden van ontwikkelpunten;
  8. Afsluiting van je verslag. 

250 woorden

Slide 26 - Slide

STARR- methode
  • Situatie, Taak, Actie, Resultaat, Reflectie
  • Voorbeeld: Een student die bijvoorbeeld zegt dat hij goed kan wassen, moet dat kunnen toelichten. Hij/zij wordt gevraagd een voorbeeld te geven van een Situatie waarin bleek dat hij goed kan wassen, naar wat hij toen moest doen (Taak), hoe hij dat regelde (Actie), welk Resultaat hij bereikte en welke verbeteringen hij zou aanbrengen in vergelijkbare situaties (Reflectie).

Slide 27 - Slide

Voorbeeld (kan ook school gerelateerd zijn)
Beter worden in presenteren
Reflectie:  
Was je tevreden? Wat zou je een volgende keer anders doen?

Toen ik de presentatie moest doen, werd ik opeens erg zenuwachtig. Ik heb de presentatie heel snel verteld en ben ik de helft van de tekst die ik had voorbereid vergeten. Hier baalde ik dus erg van en wil dit de volgende keer ook anders doen. Door mij nog beter in te lezen in het onderwerp en door te oefenen voor de spiegel of voor  publiek (partner/ouders).

Slide 28 - Slide

We gaan oefenen
Maak zinnen volgens het format dat je ziet verschijnen en vul de zinnen aan. 
Dit mag in LessonUp, maar het mag ook in een Word-bestand. 
Het is een heel simpele vorm van verslag schrijven en het kan als basis dienen voor een echt verslag. 
Denk niet te lang na, het is maar een oefening!

Slide 29 - Slide

Met deze vijf zinnen als basis kun je een verslag schrijven.
  • Voeg informatie toe
  • Niet teveel, niet te weinig
  • Lees je verslag goed door voor je het inlevert en lees het alsof je er zelf niet bij was. 
  • Let bij het nalezen ook op spelling en zinsbouw :) 

Slide 30 - Slide

TIPS
Begin elke zin met 'ik'; een reflectieverslag is heel egocentrisch 
Vervolgens een passend werkwoord:
  • Actief: ik waste, ik liep, ik zei, ik zat
  • Passief: ik keek, ik zag, ik observeerde, ik heb geleerd
Elke fase in het proces heeft zijn eigen werkwoorden, soms actief (taak, actie), soms passief. 

Slide 31 - Slide

Situatie:
Ik was op [wanneer] samen met [wie] aan het [wat] op [waar]

Slide 32 - Open question

Taak
Ik moest [wat] met als doel [wat]

Slide 33 - Open question

Actie
Ik [vul in!] en [andere betrokkene] [vul in]

Slide 34 - Open question

Reflectie
Kortom, ik heb mijn doel (niet) bereikt, dus [...]

Slide 35 - Open question

Resultaat (kies een van de twee of gebruik ze allebei na elkaar)
Ik heb hiermee bereikt dat [...]
Gevolg was dat [...]

Slide 36 - Open question

Vragen?

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide