Reflectieverslag schrijven

1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Aan het einde van de les
* weet je waarom je moet reflecteren;
* weet je hoe je een reflectieverslag schrijft volgens een methode.

Slide 2 - Slide

Welke onderdelen komen aan bod?
Wat is reflecteren?
Waarom moet je reflecteren?
Wat is STARR?
Wat is korthagen
Hoe schrijf je een goed verslag?

Slide 3 - Slide

Wat is reflecteren?
1. Het terugkaatsen van licht- en geluidsgolven. 
2. Het beschrijven van jouw eigen gedachten en handelingen en de gevolgen daarvan. 


Zien jullie het verband tussen de twee betekenissen?

Slide 4 - Slide

Waarom? 
Door reflectie
  • vergroot je je zelfkennis. 
  • krijg je inzicht in waar je kunt verbeteren en waar je al goed in bent.
  • ga je herkennen wat wel en niet werkt, voor jou en anderen.
  • leer je zien hoe anderen op jou reageren.



Slide 5 - Slide

Cyclus van Korthagen

Slide 6 - Slide

Doorlopend proces
Je bent dus nooit klaar met reflecteren! 

Door het nu regelmatig bewust te doen, zul je merken dat het op een gegeven moment vanzelf gaat bij alles wat je doet. 

Een reflectieverslag is een momentopname. 

Slide 7 - Slide

Reflectieverslag volgens de  STARR-methode

Slide 8 - Slide

STARRT
De STARRT methode is een methode die helpt bij reflecteren, en staat achtereenvolgens voor: Situatie, Taak, Actie, Resultaat, Reflectie, Transfer.

 
We gebruiken de STARRT methode om een persoonlijk verslag te maken. Hierbij neem je een gebeurtenis (situatie) en werk je deze volgens het STARTT stappenplan uit. Het kan een gebeurtenis zijn waarin iets gebeurde dat een probleem opleverde waar je niet direct uitkwam. Of misschien was het juist een gebeurtenis waarbij je iets deed dat je normaal niet deed. Dat wat je deed pakte misschien goed uit of het zorgde misschien er voor dat er iets helemaal mis ging.

Slide 9 - Slide

STARRT
1. Situatie: kun je een situatie, of terugblik op je functioneren van 1 dag, beschrijven waarin je bv een leerdoel hebt ingezet?
2. Taak: wat was precies je taak in de situatie?
3. Actie: welke acties heb je ondernomen?
4. Resultaat: wat was het resultaat van je acties?
5. De tweede ‘R’ staat voor Reflectie. Door te reflecteren verbind je conclusies aan je handelen.
6. Transfer: naar aanleiding van je reflectie bekijk je dan wat je de volgende keer in een vergelijkbare situatie zou doen. Feitelijk verdiep je hiermee je reflectieproces..

Slide 10 - Slide

Toelichting 
Situatie: wie, wat, waar, wanneer
Taak: opdracht, doel (waarom)
Actie: wat deden alle betrokkenen? (hoe)
Resultaat: doel bereikt? Zo niet, wat was wel het resultaat?
Reflectie: wat heb je geleerd en wat ga je een volgende keer anders doen?

Slide 11 - Slide

STRAK
De STRAK is een methode die kan worden toegepast in het kader van examinering.

 
Hiermee kan de examenkandidaat komen tot verantwoording op basis van toegepaste kennis op het juiste beheersingsniveau.

Slide 12 - Slide

Situatie
Vertel kort de situatie waarin je succesvol bent geweest in …( het criterium / de criteria) binnen het werkproces …(nog in te vullen.)
Taak
Wat is jouw taak?
Wat is jouw rol of verantwoordelijkheid?
Wat is jouw doel?
Resultaat
Wat is het resultaat van jouw handelen?
Aanpak
Hoe heb je dat aangepakt in die situatie?
(De examinator bevraagt letterlijk het criterium binnen het werkproces.)

Keuzes
Welke keuzes heb je gemaakt?
Met welke bedoeling heb je zo gehandeld?
Wat is daarin belangrijk? Welke afweging heb je gemaakt? Wat zegt het protocol/ het plan over deze situatie? Welke afspraken zijn in het team gemaakt over deze situatie?
Welke theorie heb je toegepast in deze situatie? Welke visie heeft de instelling / bedrijf hierop? Welke analyse heb je gemaakt in deze situatie?  Welke conclusie(s) heb je getrokken?
Welke oplossingen of verbetervoorstellen heb jij gegeven?
Wat maakt dat je hiervoor gekozen hebt?

Slide 13 - Slide

Korthagen
Bij het professioneel ontwikkelen heb je input nodig: kennis uit diverse bronnen. Eén van deze bronnen is die van je eigen ervaringen. Als je betekenis geeft aan je ervaringen, hiervan leert en het omzet in handelen, maak je een ontwikkeling door.

Slide 14 - Slide

fase 1 en 2
Fase 1
Concreet handelen of ervaring opdoen. Vanuit een vorige reflectie of vanuit een plan met een doel kun je je afvragen:
• Wat wil ik bereiken?
• Waar wil ik op letten?
• Wat wil ik uitproberen?


Fase 2
Je blikt terug en zoomt in op de vraag: wat is er gebeurd? Dit doe je met behulp van (een aantal van) de volgende vragen:
• Wat wilde ik? En: Wat wilde(n) de ander(en)?
• Wat voelde ik? En: Wat voelde(n) de ander(en)?
• Wat dacht ik? En: Wat dacht(en) de ander(en)?
• Wat deed ik? En: Wat de(e)d(en) de ander(en)?

Slide 15 - Slide

fase  3 en 4
Fase 3
Nu kijk je wat voor jou belangrijk is/was. Dit beeld kun je vormen door de volgende vragen te stellen:
• Kijk naar de context: Hoe hangen de antwoorden op de vorige vragen met elkaar samen?
• Wat is daarbij de invloed van de context als geheel?
• Wat betekent dat nu voor mij?
• Wat is dus het probleem/ de positieve ontdekking?

Fase 4
Kijkend naar je ontdekking(en) uit fase 3 bedenk je alternatieven. Dit zijn oplossingen of manieren om gebruik te maken van je ontdekking(en). Kies dan daar de meest ideale uit. Dit wordt een voornemen of leerwens, die probeer je uit en dat is fase 5. Voor een nieuwe reflectie is deze fase 5 ook meteen weer fase 1.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

ONTHOUD
STARR, strak en korthagen zijn een  hulpmiddel, een methode.
 is geen vast stramien. 
Reflecteren is immers een continu proces!

Slide 18 - Slide

TIPS
Begin elke zin met 'ik'; een reflectieverslag is heel egocentrisch 
Vervolgens een passend werkwoord:
  • Actief: ik waste, ik liep, ik zei, ik zat
  • Passief: ik keek, ik zag, ik observeerde, ik heb geleerd
Elke fase in het proces heeft zijn eigen werkwoorden, soms actief (taak, actie), soms passief. 

Slide 19 - Slide

tips
• Maak je doel, ervaring of handelen waarop je gaat reflecteren (fase 1) niet te groot, gebruik een subdoel om op te reflecteren, deel een uitgebreide of complexe ervaring in stukjes.

 
• Gebruik het formulier telkens opnieuw voor ieder (sub)doel of ervaring.

Slide 20 - Slide

We gaan oefenen
Maak zinnen volgens het format dat je ziet verschijnen en vul de zinnen aan. 
Dit mag in LessonUp, maar het mag ook in een Word-bestand. 
Het is een heel simpele vorm van verslag schrijven en het kan als basis dienen voor een echt verslag. 
Denk niet te lang na, het is maar een oefening!

Slide 21 - Slide

Situatie:
Ik was op [wanneer] samen met [wie] aan het [wat] op [waar]

Slide 22 - Open question

Taak
Ik moest [wat] met als doel [wat]

Slide 23 - Open question

Actie
Ik [vul in!] en [andere betrokkene] [vul in]

Slide 24 - Open question

Resultaat (kies een van de twee of gebruik ze allebei na elkaar)
Ik heb hiermee bereikt dat [...]
Gevolg was dat [...]

Slide 25 - Open question

Reflectie
Kortom, ik heb mijn doel (niet) bereikt, dus [...]

Slide 26 - Open question

Met deze vijf zinnen als basis kun je een verslag schrijven.
  • Voeg informatie toe
  • Niet teveel, niet te weinig
  • Lees je verslag goed door voor je het inlevert en lees het alsof je er zelf niet bij was. 
  • Let bij het nalezen ook op spelling en zinsbouw :) 

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Andere methodes
Er zijn dus meer methodes om te reflecteren.

Belangrijk: laat zien wat je hebt gedaan, waarom je het hebt gedaan en wat je ervan geleerd hebt! 
En inderdaad... van positieve, mooie dingen kun je 
ook heel veel leren!

Slide 29 - Slide

Einde van de les - doel bereikt?
* Weet je waar de letters STARR voor staan?
* Weet je waarom je moet reflecteren?
* Weet je hoe je een reflectieverslag schrijft volgens de STARR-methode?

Slide 30 - Slide