Prends les copies des exercices au front de la classe.
1 / 17
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5
This lesson contains 17 slides, with text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Bonjour !
Prends les copies des exercices au front de la classe.
Slide 1 - Slide
Programme
Objectif: Tu as révisé pour le test.
Mini-présentations
Répétition Grammaire A
Pratique
Slide 2 - Slide
Mini-présentations
4 à 5 personnes
Slide 3 - Slide
Premièrement...
Als je graag mee wil doen met de herhaling van Grammaire A, kom dan voorin zitten.
Wie geen behoefte heeft om Grammaire A te herhalen, kan achterin het lokaal met zelfgekozen opdrachten aan het werk.
Slide 4 - Slide
Le pronom relatif
Qu'est-ce que c'était déjà ?
Noteer in je schrift/op een papiertje in een woordweb alles wat je nog weet over le pronom relatif (2 minuten).
Vervolgens overleg je kort met je buurman/vrouw wat jullie hebben genoteerd (2 minuten).
Slide 5 - Slide
Le pronom relatif
Verwijzen naar ow/lv in de hoofdzin:
Qui: verwijst naar onderwerp. La fille qui a organisé l'action a eu beaucoup de succès.
Que/Qu': verwijst naar lijdend voorwerp. Le vélo que j'utilise toujours est très pratique.
Dont: werkwoord in de zin met voorzetsel de. La fille dont je t'ai parlé est très sympa.
Slide 6 - Slide
Le pronom relatif
Snel weten of je qui of que nodig bent? Kijk naar het eerste woord in de bijzin! (dus na het gat) -> Is dit een werkwoord? Qui -> Is dit een onderwerp? Que
Voor dont geldt dat je deze altijd gebruikt als het werkwoord in de zin met voorzetsel de is, los van of je naar ow of lv verwijst.
Slide 7 - Slide
Stel, je moet van 2 zinnen 1 zin maken:
Kijk dan eerst naar wat de hoofdzin wordt, en wat de bijzin.
Kijk daarna welk woord uit de bijzin gehaald moet worden: ow of lv? Bepaal op basis hiervan of je qui of que nodig bent. (Uitzondering: ww met de)
Kijk waar je de zinnen aan elkaar moet plakken.
Vul het juiste bijvoeglijk naamwoord in in de zin.
Slide 8 - Slide
Stel, je moet van 2 zinnen 1 zin maken:
Stanislas est un élève. Il fait beaucoup de choses. -> Zin 1 wordt hoofdzin, zin 2 wordt bijzin.
Il moet eruit, want dat verwijst opnieuw Stanislas. Il is het onderwerp in de tweede zin. -> qui
Je plakt de zin aan elkaar direct achter de hoofdzin:
Stanislas est un élève qui fait beaucoup de choses.
Slide 9 - Slide
Stel, je moet van 2 zinnen 1 zin maken:
Je choisis les causes. Stanislas connaît bien ces causes. -> 1e zin wordt hoofdzin, 2e zin wordt bijzin.
Ces causes, het lijdend voorwerp, wordt vervangen, want dat wordt herhaald. -> que
De zin wordt direct na de hoofdzin aan elkaar geplakt:
Je choisis les causes que Stanislas connaît bien.
Slide 10 - Slide
Maar... Bij welke werkwoorden gebruik je dont?
être fier de, avoir peur de, se servir de, avoir besoin de, parler de, avoir envie de, se moquer de, ...
Dit is vooral leerwerk.
Slide 11 - Slide
Samengevat
Qui: verwijst naar onderwerp, wordt gevolgd door een werkwoord.
Que: verwijst naar een lijdend voorwerp, wordt gevolgd door een onderwerp.
Dont: wordt altijd gebruikt bij werkwoorden met voorzetsel de.
Slide 12 - Slide
Samengevat
Om van twee zinnen één zin te maken, is het belangrijk om te bepalen wat je hoofdzin wordt (die je niet aanpast), en wat je bijzin wordt.
Verder moet je weten welk woord je moet vervangen, onderwerp of lijdend voorwerp: dit is meestal een woord wat in beide zinnen terugkomt.
Slide 13 - Slide
Au travail !
Quoi? Faire les exercices que je vous ai donné.
Avec qui? - Premiers 2: ensemble - Reste: individuellement.
Besoin d'aide? Bekijk je aantekeningen om het antwoord te vinden.
Temps?
Résultat? Tu auras pratiqué avec le pronom relatif.
Fini? - Faire d'autres exercices.
timer
1:00
Slide 14 - Slide
Programme
Objectif: Tu as répété le pronom relatif.
Mini-présentations - ✔
Répétition Grammaire A - ✔
Pratique - ✔
Slide 15 - Slide
Le prochain cours:
Répétition de la Grammaire B/C
Devoirs: - Apprendre pour le test. - Écris toutes les questions que tu as sur le test.