1.4 Wat kost het nu en later?/Wordt alles duurder.

Welkom 3BB/3KB


Economie in mavo 4
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom 3BB/3KB


Economie in mavo 4

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen deze les?

  • Bespreken opgaven 1.2
  • Herhalen leerdoelen vorige les 1.2
  • Bespreken opgaven
  • Uitleg paragraaf 1.3 
  • Aan de slag

Slide 2 - Slide

Bespreken vragen 1.2

Slide 3 - Slide

Leerdoelen
1.3
Aan het einde van deze les weet je...

  • ... hoe je een begroting kunt maken
  • ... welke verschillende soorten inkomen er zijn
  • ... welke verschillende soorten uitgaven er zijn
  • ... hoe je een bedrag van week naar maand kunt omrekenen en andersom

Slide 4 - Slide

Aan de slag

Maak de opdracht 1 tot en met 10
van paragraaf 1.3
Of daar waar je bent gebleven.

Slide 5 - Slide

Heb je de lesdoelen behaald??

  • welke conclusie(s) je uit een begroting kunt trekken
  • welke verschillende soorten inkomen er zijn
  • hoe je gezinsuitgaven in 3 groepen kunt verdelen
  •  hoe je een bedrag van week naar maand kunt omrekenen en andersom 
  • hoe je een reservering kunt berekenen

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

3 Basis & Kader
Basis
1.4 Wat kost het nu en later
Kader
1.4 Wordt alles duurder

Slide 8 - Slide

 Economie 3 BK
  • Noordhoff Online
  • Herhalen leerdoelen 1.3
  • Uitleg Hoofdstuk 1, paragraaf 1.4
  • Zelf aan de slag!
Wat gaan we doen?

Slide 9 - Slide

Leerdoelen 1.3 
Basis Na deze les weet je ....
  • het verschil tussen en begroting maken en budgetteren.
  • welke soorten inkomsten en uitgaven er zijn.
  • hoe je een bedrag kunt omrekenen van week naar maand en andersom.
Kader Na deze les weet je ...
  • hoe je een begroting van je inkomsten en uitgaven maakt.
  • welke soorten inkomsten en uitgaven er zijn.
  • hoe je een bedrag kunt omrekenen van week naar maand en andersom.

Slide 10 - Slide

Leerdoelen 1.4
Basis na deze les  weet je 

  • hoe je een reservering berekent
  • hoe je berekent wat het kost om een scooter te rijden
  • wat het gevolg is van een stijging of daling van prijzen voor je koopkracht
  • hoe je een stijging of daling in procenten berekenen

Slide 11 - Slide

Reserveren

  • = geld opzij zetten voor grotere uitgaven.
  • Vooral voor incidentele uitgaven moet je vaak reserveren.
  • Hoe?

Slide 12 - Slide

Voorbeeld
  • Stel je wilt over een jaar een nieuwe telefoon kopen van 760 euro. Van je ouders krijg je een bedrag van 100 euro. 
  • Hoeveel moet je nu per maand reserveren?
  • 760 - 100 = 660 heb je nog nodig
  • 1 jaar heeft 12 maanden
  • 660 : 12 = 55 euro per maand moet je nu reserveren

Slide 13 - Slide

Kosten van een scooter
  • Welke kosten kun je hebben                                                                     wanneer je scooter koopt?
  • verzekering
  • kosten voor benzine 
  •  het verbruik en de prijs per liter 
  • onderhoud en reparaties
  • accessoires, zoals een helm en slot

Slide 14 - Slide

Koopkracht & inflatie
  • Wat zou Koopkracht zijn?
  • = de hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen.
  • Wat zou inflatie zijn?
  • Een algemene stijging van de prijzen noem je inflatie.

Slide 15 - Slide

Voorbeeld
  • Als je loon in procenten                                                                     meer stijgt dan de prijs in procenten,                                                 neemt je koopkracht toe.


  • Met meer koopkracht neemt je welvaart toe: je kunt in meer behoeften voorzien.


Slide 16 - Slide

Verandering in percentages


  • Als je stijgingen en dalingen in procenten uitdrukt, kun je veranderingen beter met elkaar vergelijken.
        

Slide 17 - Slide

Verandering in percentages
  • Voorbeeld:  Een frikandellenbroodje 
  • prijs vorig jaar: € 1 ,=
  • prijs dit jaar: € 1,10 (nieuw)
  • Hoeveel procent is de prijs van het brood gestegen?
  • Formule
  • stijging in % = (nieuw - oud) ÷ oud x 100%
  • (1,10 - 1,=) ÷ 1,= x 100% = 10%

Slide 18 - Slide

Nog een voorbeeld
  • Kris  verdiende vorig jaar € 3.200. 
  • Dit jaar verdient hij € 3.250.
  • Hoeveel procent is het inkomen van Kris gestegen?
  • 1. Nieuw = 3.250
  • 2. Oud = 3.200
  • 3. Stijging = (3250 – 3200) ÷ 3.200 x 100 = 1,6%


Slide 19 - Slide

Zelf aan de slag
Ga naar Noordhoff online voor het maken van de opdrachten.
Het kan zijn dat er opdrachten terug zijn gezet kijk hier even naar!!!!
In its learning staat de planner wat je moet maken.
Heel veel suc6!!!

Slide 20 - Slide

Voorbeeld Koopkracht
De prijzen stijgen met 2,5%.
Het inkomen van Harmen stijgt met 1,5%.
Stijgt of daalt de koopkracht van Harmen?

Het inkomen van Marcel stijgt met 3,5%.
Stijgt of daalt de koopkracht van Marcel?

Slide 21 - Slide