Deel 2 Lidw, zelfstnw, bijvnw, ww

Woordsoorten
lidwoord * zelfstandig naamwoord 
bijvoeglijk naamwoord * werkwoord
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woordsoorten
lidwoord * zelfstandig naamwoord 
bijvoeglijk naamwoord * werkwoord

Slide 1 - Slide

Doelen

. Ik kan lidwoorden herkennen en benoemen.
. Ik kan zelfstandig naamwoorden herkennen en benoemen.
. Ik kan bijvoeglijke naamwoorden herkennen en benoemen.
. Ik kan werkwoorden herkennen en benoemen.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide


Hoeveel kilometer hebben jullie gefietst?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 4 - Quiz


Zet de luidsprekers maar wat harder
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 5 - Quiz


Ze geeft het eerste exemplaar aan haar vader.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 6 - Quiz


We hebben de hoofdprijs gewonnen!
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 7 - Quiz


Kerim heeft een flink aantal volgers op Twitter.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 8 - Quiz


We lopen heel wat kilometers tijdens de avondvierdaagse
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 9 - Quiz


Jouw hondje schrikt snel.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 10 - Quiz


Bedankt voor de fantastische voorstelling.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 11 - Quiz


Heb je op je favoriete kandidaat gestemd?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 12 - Quiz


De vijf beste kandidaten gaan door.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 13 - Quiz


Wie heeft je bijzondere aanpakt nageaapt?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 14 - Quiz


Karin heeft een roos aan haar vriend gegeven.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 15 - Quiz


De excursie naar de afvalcentrale was leuk en leerzaam.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 16 - Quiz


Je zult het ermee moeten doen.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 17 - Quiz


Janine is een slimme meid.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 18 - Quiz


De ouderwetse manier werkt nog steeds.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 19 - Quiz

Een persoonsvorm is altijd een:
werkwoord!
dus je kan het woord vervoegen. Ik, hij, wij ervoor zetten.

Slide 20 - Slide

Je vindt de persoonsvorm op drie manieren
• Je maakt een vraagzin van de zin
•de tijd waarin de zin staat veranderen
• enkelvoud/meervoud veranderen

Slide 21 - Slide

Hoe heet het belangrijkste werkwoord uit de zin?
A
doewoord
B
persoonsvorm
C
onderwerp
D
lidwoord

Slide 22 - Quiz

Er zijn drie manieren om de persoonsvorm te vinden, welke is NIET juist?
A
Vraagzin van maken
B
Tijd veranderen
C
Voorste woord kiezen
D
Hoeveelheid veranderen

Slide 23 - Quiz

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 24 - Quiz

De slimme leerling snapt de vraag.

Welk woord is de pv?
A
slimme
B
snapt
C
vraag
D
De

Slide 25 - Quiz

Hou oud ben jij?

Wat is de pv?
A
Hoe
B
jij
C
oud
D
ben

Slide 26 - Quiz

Voor straf werden van de drieëndertig mannen hun baarden afgeschoren.

wat is de pv?
A
afgeschoren
B
mannen
C
straf
D
werden

Slide 27 - Quiz