Week 49, les 1, 4m K2 Wiederholung grammatik + schrijfopdracht

Planung

  • Wortschatz
  • Rückblick/Wiederholung
  • Schreiben
  • Selbständig arbeiten
Dienstag 2. Dezember 2025
1 / 38
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Planung

  • Wortschatz
  • Rückblick/Wiederholung
  • Schreiben
  • Selbständig arbeiten
Dienstag 2. Dezember 2025

Slide 1 - Slide

Hausaufgaben:
E: Grammatik (online)

Aufgabe 17, 19, 22 und 25

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Zorg dat je de betekenis kent van de persoonlijk voornaamwoorden in alle drie de naamvallen.
Leer de voorzetsel en zorg dat je weet welke bij de 3e en welke bij de 4e naamval horen.
In deze tabel staan niet de bezittelijk voornaamwoorden, deze moet je wel kennen en kunnen vertalen.
Je gebruikt ze op dezelfde manier als ein/eine. Het dikgedrukte deel vul je ook in.

Slide 4 - Slide

Voorzetsels:
3e naamval
aus, bei, mit, nach, seit, von, zu

4e naamval
bis, ohne, durch, gegen, für, um

Geen voorzetsel? Dan zin ontleden
Tabel staat op de toets, de voorzetsels niet!

Slide 5 - Slide

Ontleden
1e Onderwerp = wie of wat + gezegde (werkwoorden)
4e Lijdend voorwerp = wie of wat + gezegde + onderwerp
3e Meewerkend voorwerp = aan of voor wie + lv + onderwerp + gezegde

Ik geef mijn moeder een geschenk.
     ond.          mvw              lvw
Ich gebe meiner Mutter ein Geschenk.
      1e               3e                   4e

Slide 6 - Slide

Zum Beispiel:
De secretaresse neemt koffie voor de directeur mee.

Zij geeft haar vriend een kus.

Ik heb een kaart uit Spanje gekregen.

Kees vraagt Erwin wat hij denkt.

Slide 7 - Slide

Wat is het ONDERWERP in deze zin?
Mein Neffe hat Kopfschmerzen

Slide 8 - Open question

Wat is het LIJDEND VOORWERP in deze zin?

Die Schüler müssen eine Prüfung machen

Slide 9 - Open question

Wat is het MEEWERKEND VOORWERP in deze zin?

Der Katze habe ich etwas zu fressen gegeben

Slide 10 - Open question

Der Gruppe & Ein Gruppe

Slide 11 - Slide

Er kauft (een) ______ interessantes Buch (o)
A
eines
B
einem
C
ein
D
eins

Slide 12 - Quiz

Der Junge (m) gibt (het) _______ Mädchen (o) (een)________ Kuss (m)
A
das, einem
B
dem, einen
C
das, ein
D
dem, einem

Slide 13 - Quiz

De bezittelijke voornaamwoorden horen bij de EIN Gruppe!

Slide 14 - Slide

(de)____ Eltern (mv) schenken (hun) ______ Sohn (m) Geld
A
die, ihren
B
der, ihren
C
der, ihr
D
die, ihrem

Slide 15 - Quiz

Mein Vater (m) gibt (onze) ____________ Lehrer (m) (een) ________ Hand (v)
A
unserem, eine
B
unserem, einer
C
unseren, einer
D
unser, eine

Slide 16 - Quiz

Ich gehe durch (het)______ Wald(m).

Slide 17 - Open question

Der Direktor hatte (geen) ______ Mitteilung(v) gemacht.

Slide 18 - Open question

Wieviel Trinkgeld hast du (de)____ Taxifahrer(m) gegeben?

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Slide

Nachricht schreiben
Je kunt notities uit een telefoongesprek verwerken in een email. 
Je schrijft een email aan een ander op basis van de informatie die je krijgt.

Gebruik de juiste tijdsaanduidingen!


Slide 21 - Slide

Beoordeling
Je bericht wordt beoordeeld aan de hand van de volgende punten:






Daarnaast natuurlijk ook op spelling, interpunctie en duidelijkheid.

Slide 22 - Slide

Nachricht schreiben
Minder formeel dan de E-mail in K1.
Maar de conventies zijn hetzelfde
Je begint met de aanhef: Hallo ..........,
eerste regel daarna met een kleine letter beginnen
(behalve als je daar met een zelfstandig naamwoord begint)
Na de afsluitende groet geen komma


Slide 23 - Slide

Seite 93

Slide 24 - Slide

FRAGEN?

Slide 25 - Slide

Niet eten! Slokje drinken mag.
Niet door de klas heen blijven lopen.
timer
4:30

Slide 26 - Slide

Selbständig arbeiten
Schrijf een bericht bij Aufgabe 41, Seite 83
Je schrijft het bericht op papier
Je mag hierbij een papieren woordenboek gebruiken

Fertig?
Grammatica online, Brückenschlag, Slim Stampen, Wiederholung, Eindexamensite of oefentoets

Slide 27 - Slide

Hausaufgaben
Machen:
Aufgabe 41 Seite 83, schrijf het bericht uit op papier

Lernen:
Lernübersicht Kapitel 2
Seite 90 bis zum 93
+ tabel (voorzetsels, persoonlijkvoornaamwoorden, bezittelijk voornaamwoorden)

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Hören und Sehen
Korte berichten
Aufgabe 4 Dumm gelaufen
Seite 98

Doel: Je kunt relevante informatie uit een kort nieuwsbericht begrijpen.
Je kunt de luisterstrategieën gebruiken.

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Hören und sehen
Reportages
Aufgabe 9
Tut alt werden weh?

Doel: Je kunt de hoofdpunten en belangrijke details uit een reportage begrijpen.
Je kunt de kijk- en luisterstrategieën daarvoor gebruiken.

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Nu alle naamvallen door elkaar!
1 Das habe ich von mein___ Tante(v) erfahren.
2 Hast du dies___ Nachbar(m) nicht gesehen?
3 Ich gehe durch d___ Wald(m).
4 Tante Jessica gibt mein___ Schwesterchen(o) eine Puppe.
5 Dies___ Journalist(m) reist nach Asien.
6 Bei diesem Wetter sind d___ Waren(mv) leicht verderblich.
7 Jed___ Kind(o) bekommt ein Geschenk.
8 Spielt er morgen gegen euer___ Vater?
9 Der Ball fliegt durch d___ Fenster(o).

Slide 35 - Slide

10 Von dies___ Leher(m) bekommen wir viel Hausaufgaben
11 Ich holte eine Tasse aus d___ Schrank(m).
12 Aus welch___ Stadt(v) kommt Peter?
13 Welch___ Wagen(m) hat dein Vater gekauft?
14 Christian holte sein___ Freundin(v) vom Bahnhof.
15 Ich weiß nicht wie ich das mein___ Schwester(v) erzählen soll.
16 Wieviel Trinkgeld hast du d___ Taxifahrer(m) gegeben?
17 Morgen braucht mein Vater mein___ Moped(o).
18 Der Direktor hatte kein___ Mitteilung(v) gemacht.
19 Ich möchte durch dies___ Landschaft(v) spazieren.
20 Das Motorboot fuhr durch d___ Hafen(m).

Slide 36 - Slide

Nu alle naamvallen door elkaar!
1 Das habe ich von mein___ Tante(v) erfahren.
2 Hast du dies___ Nachbar(m) nicht gesehen?
3 Ich gehe durch d___ Wald(m).
4 Tante Jessica gibt mein___ Schwesterchen(o) eine Puppe.
5 Dies___ Journalist(m) reist nach Asien.
6 Bei diesem Wetter sind d___ Waren(mv) leicht verderblich.
7 Jed___ Kind(o) bekommt ein Geschenk.
8 Spielt er morgen gegen euer___ Vater?
9 Der Ball fliegt durch d___ Fenster(o).

Slide 37 - Slide

10 Von dies___ Leher(m) bekommen wir viel Hausaufgaben
11 Ich holte eine Tasse aus d___ Schrank(m).
12 Aus welch___ Stadt(v) kommt Peter?
13 Welch___ Wagen(m) hat dein Vater gekauft?
14 Christian holte sein___ Freundin(v) vom Bahnhof.
15 Ich weiß nicht wie ich das mein___ Schwester(v) erzählen soll.
16 Wieviel Trinkgeld hast du d___ Taxifahrer(m) gegeben?
17 Morgen braucht mein Vater mein___ Moped(o).
18 Der Direktor hatte kein___ Mitteilung(v) gemacht.
19 Ich möchte durch dies___ Landschaft(v) spazieren.
20 Das Motorboot fuhr durch d___ Hafen(m).

Slide 38 - Slide