Herhaling 2.1 t/m 2.3 - behandelen 2.4

Wat weten jullie allemaal nog van de vorige paragrafen?
We doen even een testje:
1 / 19
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Wat weten jullie allemaal nog van de vorige paragrafen?
We doen even een testje:

Slide 1 - Slide

Welk kenmerk hoort niet bij een binnenstad?
A
Oude gebouwen
B
Smalle kronkelige straten
C
Kerk in het midden
D
Er wonen veel mensen

Slide 2 - Quiz

Welke kenmerken kun je nog meer opnoemen van een binnenstad?
- Smalle kronkelige straten
- Kerk in het midden
- Weinig open ruimte
- Oude gebouwen
- Stadhuis
- Marktplein

Slide 3 - Slide

Paragraaf 1: Binnenstad, oude woonwijken en Amsterdam na 1920
Met de volgende vragen testen we of jij nog weet wat belangrijk was.

Slide 4 - Slide

Oude woonwijken zijn:
A
Wijken rondom de binnenstad
B
Wijken buiten de ringweg
C
Wijken in de binnenstad
D
Wijken in dorpjes

Slide 5 - Quiz

Welk kenmerk hoort niet bij een oude woonwijk?
A
Slechte kwaliteit van huizen
B
Snel en goedkoop gebouwd
C
Sombere, smalle straatjes
D
Vrijstaande woningen

Slide 6 - Quiz

Wat voor huizen stonden er dan wel?
Rijen huizen met 3 à 4 verdiepingen hoog.
Soms met maar één kamer waar het hele gezin sliep.
Geen waterleiding of riolering, tochtig en gehorig.
Geen tuin of parkjes in de buurt.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Wat stond er NIET in de woningwet van 1902?
A
Aansluiting riolering verplicht
B
Niet te kleine woningen
C
Elke woning moet een tuin hebben
D
Elk huis moet meerdere kamers hebben

Slide 9 - Quiz

Hoe noem je een groot tekort aan woningen?
A
Woningtekort
B
Woningnood
C
Woningschaarste
D
Huizenminimuum

Slide 10 - Quiz

Welke oplossing kwam er voor de woningnood in 1950?
A
Er werden flats gebouwd
B
Er werden nieuwe wijken gebouwd
C
Er kwamen nieuwe steden bij
D
Er werden rijtjeswoningen gebouwd

Slide 11 - Quiz

Uit welke vier grootste steden bestaat de Randstad?
A
Amsterdam, Utrecht, Haarlem, Den Haag
B
Amsterdam, Leiden, Utrecht, Den Haag
C
Amsterdam, Utrecht, Rotterdam, Den Haag
D
Amsterdam, Den Haag, Haarlem, Rotterdam

Slide 12 - Quiz

Fasen stedelijke groei (NL)
1. Vanaf 1900 trek naar de stad (urbanisatie) ivm werk

2. 1960 mensen trekken juist richting platteland

3. Nu: krimp op platteland, jongeren trekken naar steden
(wel jacht op huizen, dus moeten soms uitwijken)

Slide 13 - Slide

Hoe noemen we het landbouw / natuurgebied midden in de Randstad?

Slide 14 - Open question

Op welke manieren kun je grondgebruik toepassen?
- Wonen
- Bedrijven/fabrieken/winkels/scholen
- Recreatie: parken, speeltuinen, sportvelden, dierentuinen

Slide 15 - Slide

Welk begrip is dit: huizen met de ingang op de begane grond
A
Laagbouwwoningen
B
Leegstaande woningen
C
Hoogbouwwoningen
D
Grote woningen

Slide 16 - Quiz

Het aantal woningen per km² is:
A
dichtbevolkt
B
bevolkingscijfer
C
woningdichtheid
D
woningenaantal

Slide 17 - Quiz

Mensen die in NL zijn komen die niet uit Europa komen zijn vaak:
A
Westerse autochtonen
B
Niet westerse autochtonen
C
Westerse allochtonen
D
Niet-westerse allochtenen

Slide 18 - Quiz

De mate waarin mensen een woonwijk geschikt vinden om te leven is
A
Woningsgeschiktheid
B
Leefbaarheid
C
Plezierigheid
D
Ruimtelijke segregatie

Slide 19 - Quiz