Taalverzorging 1.1 Werkwoordspelling onderwerp (2)

Lesdoelen

• Je kunt de PERSOONSVORM (=werkwoord) herkennen in de zin.
• Je kunt het ONDERWERP vinden dat bij de persoonsvorm hoort.

De persoonsvorm is het belangrijkste .... in de zin

1. werkwoord
2. onderwerp
3. bijwoord
4. voltooide tijd

De ijsbeer rolt over de berg ijs op en neer.

Wat is de persoonsvorm?

1. De ijsbeer
2. rolt
3. over de berg ijs
4. op en neer

Verwaarloosde de man zijn hond expres?

Wat is de persoonsvorm?

1. Verwaarloosde
2. de man
3. zijn hond
4. expres

Als je een vraagzin maakt, dan komt de persoonsvorm vooraan.

1. Waar
2. Niet waar
3. Weet ik niet
4. Wat is een vraagzin?

Het meisje geeft haar hond een koekje.

Wat is het onderwerp?

1. Het meisje
2. geeft
3. haar hond
4. een koekje

Op de markt in het dorp verkopen de boeren hun zelfgemaakte kaas.

Wat is het onderwerp?

1. Op de markt in het dorp
2. verkopen
3. de boeren
4. hun zelfgemaakte kaas

Het onderwerp kan je vinden door:

wie of wat doet iets in de zin?

1. Waar
2. Niet waar
3. Huh?
4. Wat?

Hoe vind je het onderwerp?

luister naar het geluidsfragment!

(Dus eerst persoonsvorm opzoeken en dan de vraag stellen om het onderwerp te vinden)

Het onderwerp

Wat is het onderwerp in:
Lisa houdt van haar parkiet.

1. houdt
2. haar parkiet
3. Lisa
4. van

Wat is het onderwerp in:
In het park staan veel bomen op een kluitje.

1. in het park
2. staan
3. op een kluitje
4. veel bomen

Wat is het onderwerp in:
De juf maakt zittend in de stoel deze les.

1. zittend in de stoel
2. de juf
3. maakt
4. deze les

Wat is het onderwerp in:
Op de tafel zitten een aantal vogels gulzig te eten.

1. op de tafel
2. een aantal vogels
3. zitten
4. te eten

Wat is het onderwerp in:
Vannacht scheen er een extra goed zichtbare maan aan de hemel.

1. vannacht
2. aan de hemel
3. scheen
4. een extra goed zichtbare maan

Aan de slag!