2ta, 2tb, 2tc Cursus Taal §2+3

CURSUS 4: Taal   
paragraaf 1
Cursus 4: TAAL


  • Open alvast je boek op blz. 88-89.
  • Log alvast in op LessonUp
    (de code staat  linksonder in beeld).
§2 Stijl +  §3 Jongerentaal en nieuwe taal
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

CURSUS 4: Taal   
paragraaf 1
Cursus 4: TAAL


  • Open alvast je boek op blz. 88-89.
  • Log alvast in op LessonUp
    (de code staat  linksonder in beeld).
§2 Stijl +  §3 Jongerentaal en nieuwe taal

Slide 1 - Slide

  • Je weet wat lastig kan zijn aan het leren van Nederlands als tweede taal.
  • Je weet wat stijlfiguren zijn.
  • Je kunt de stijlfiguren overdrijving en opsomming (in drieën) herkennen.
Lesdoelen

Slide 2 - Slide

In deze les gaan we:
  • Terugblikken op de vorige les;
  • verder met Cursus 4: Taal, paragraaf 2 en 3;
  • in gesprek over de begrippen stijl, stijlfiguren, jongerentaal en neologismen.

Slide 3 - Slide

  • Geen telefoons.
  • Gebruik je iPad alleen als dat nodig is.
  • Als de docent aan het woord is, is de rest van de klas stil.
  • Als een klasgenoot aan het woord is,
    is de rest van de klas stil.
  • Kortom, we luisteren naar elkaar en weten wanneer we mogen praten.
De regels tijdens de lessen Nederlands

Slide 4 - Slide

Je moedertaal leer je op een natuurlijke manier.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Het is onmogelijk om Fries en Nederlands als moedertaal te hebben.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Voor NT2'ers is het vrij gemakkelijk om het Nederlands te leren.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

Noem één reden waarom het voor een NT2'er lastig kan zijn om de Nederlandse taal te leren.

Slide 8 - Open question

  • De taal waarin je hebt leren spreken vanaf je geboorte.
  • Deze taal heb je zeer waarschijnlijk op een natuurlijke manier geleerd.
  • Kun je zowel Nederlands als Fries als moedertaal hebben? Waarom wel of niet?
Moedertaal

Slide 9 - Slide

  • Niet iedereen leert het Nederlands vanaf de geboorte.
  • Dit is niet makkelijk, omdat de Nederlandse taal veel
    uitzonderingen en onduidelijkheden heeft.
  • Denk bijvoorbeeld aan het woordje 'er', de en het woorden en het feit dat we sterke en zwakke werkwoorden hebben.
Tweedetaalverwerving (NT2)

Slide 10 - Slide

Wat?
Cursus 7, paragraaf 2: Stijl
Maak opdracht 1 (blz. 88-89).
Hoe?
In tweetallen, overleg fluisterend.
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
10 minuutjes.

Klaar?
Lees de vragen van opdracht 2, 3 en 4 alvast.
Je kunt hier ook alvast aan beginnen.
Opdracht 1
timer
10:00

Slide 11 - Slide

  • Middelen om wat je wilt zeggen treffender of sterker uit te drukken.
     
  • Overdrijving = het overdrijven in een tekst om iets meer nadruk te geven (ik verga van de honger, eeuwen wachten).
  • Opsomming (in drieën): het opsommen van drie dingen in een tekst om iets meer nadruk te geven (drieslag).
    Bloed, zweet en tranen.
    Heerlijk, helder, Heineken.
Stijlfiguren

Slide 12 - Slide

Wat?
Cursus 7, paragraaf 2: Stijl
Opdracht 2 en 3 (blz. 88-89).
Hoe?
Zelfstandig of in tweetallen.
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
10 minuten.

Klaar?
Lees paragraaf 3 (jongerentaal) alvast door.
Aan de slag
timer
5:00

Slide 13 - Slide

  • Je weet wat lastig kan zijn aan het leren van Nederlands als tweede taal.
  • Je weet wat stijlfiguren zijn.
  • Je kunt de stijlfiguren overdrijving en opsomming (in drieën) herkennen.
Lesdoelen

Slide 14 - Slide

Verandert de Nederlandse taal vaak? Wat denk jij?
A
De taal verandert vaak
B
De taal verandert nu al een tijdje niet meer
C
De taal verandert nooit

Slide 15 - Quiz

  • De wereld om ons heen blijft veranderen en dit geldt ook voor onze taal. 
  • Er sterven woorden af, maar er komen ook nieuwe woorden bij.
  • Nieuwe woorden noemen we ook wel neologismen
Taal verandert

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

  • Ontlening. We nemen een woord volledig over uit een andere taal.
  • Samenstelling. Twee woorden worden samengevoegd tot één.
  • Helemaal nieuwe vorm. Dit komt niet vaak voor. 
Hoe ontstaan nieuwe woorden dan?

Slide 18 - Slide

Dat betekent dat mensen de nieuwe woorden maar voor een korte periode gebruiken. Wordt het woord wel langer gebruikt? Dan komt het woord in het woordenboek. Denk maar eens aan de woorden die tijdens covid zijn ontstaan:
raamvisite, hoestschaamte, 
Neologismen zijn trendgevoelig

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Link

Ook jongerentaal levert nieuwe woorden op. Denk aan matties, rwina of herres. In jongerentaal ontstaan nieuwe woorden vaak door ontlening: woorden worden geleend uit Surinaams, Turks of Engels
Jongerentaal

Slide 21 - Slide

Wat?
Cursus 7, paragraaf 2: Stijl
Opdracht 1 en 2 (blz. 90-91).
Hoe?
Zelfstandig of in tweetallen.
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
10 minuten.

Klaar?
Blader alvast door de andere paragrafen van Cursus 4: Taal.
Aan de slag
timer
10:00

Slide 22 - Slide

  • Je weet wat lastig kan zijn aan het leren van Nederlands als tweede taal.
  • Je kunt de stijlfiguren overdrijving en opsomming (in drieën) herkennen.
  • Je kunt (kort) uitleggen hoe taal verandert.
Lesdoelen

Slide 23 - Slide

Taal staat nooit stil. Noem één manier waarop onze taal kan veranderen.

Slide 24 - Open question

Noem een manier waarop neologismen (nieuwe woorden) ontstaan. Geef ook een voorbeeld.

Slide 25 - Open question

Noem een woord dat nog niet zo lang bestaat.
Kies voor een samenstelling of een ontlening.

Slide 26 - Mind map

Wie heeft nog een vraag over wat we vandaag hebben behandeld?

Slide 27 - Slide