This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Verleden:
past simple (bevestigend, ontkennend en vragend)
Slide 1 - Slide
Lesdoel
Aan het einde van deze les kun je:
- een bevestigende zin met de past simple maken.
- een ontkennende zin met de past simple maken.
- een vraagzin maken met de past simple.
Slide 2 - Slide
present simple
We gebruiken de present simple als we het hebben over feiten, gewoonten en dingen die we met regelmaat doen.
I play tennis. --> dit doe je met regelmaat, dat is een feit.
Slide 3 - Slide
Past simple
Maar wat als je nou bijvoorbeeld vorige week hebt getennist? Hoe zeg je dat dan?
- I played tennis last week. --> dit is de past simple.
De basisregel voor het schrijven van de past simple is:
schrijf -ed achter de stam.
Slide 4 - Slide
Uitzonderingen
Werkwoorden die eindigen op -e, krijgen alleen -d erachter:
to bake: We baked a delicious cake yesterday.
Werkwoorden die eindigen op -c, krijgen -ked erachter:
to panic: She panicked when she heard the bad news.
Werkwoorden die eindigen op -y, met een medeklinker ervoor, krijgen -ied:
to marry: She married him when she was 18 years old.
Werkwoorden die eindigen op een l, met één klinker ervoor krijgen een extra l:
to travel: We travelled to Africa last summer.
Slide 5 - Slide
Ferdinand ..... (to shout) to my best friend.
A
shoutet
B
shouted
C
shouting
D
shout
Slide 6 - Quiz
My brother and I ..... (to laugh) a lot.
A
laughed
B
laugh
C
laughet
D
laught
Slide 7 - Quiz
Sarah often ..... (to walk) her dog.
A
walk
B
walkt
C
walked
D
walket
Slide 8 - Quiz
vraagzin met de past simple
Om een vragende zin in de past simple te maken, gebruik je vaak een hulpwerkwoord. Meestal is dat did gevolgd door het hele werkwoord zonder to.
Vragen = did + onderwerp + hele werkwoord
- My father played tennis last Saturday.
- Heeft mijn vader afgelopen zaterdag getennist?
- Did my father play tennis last Saturday?
Slide 9 - Slide
ontkenning met past simple
Om een ontkenning in de past simple te maken, gebruik je vaak een hulpwerkwoord. Meestal is dit didn't / did not. Je plaatst het hulpwerkwoord achter het onderwerp.
ontkenning = onderwerp + didn't + hele werkwoord.
- My father played tennis last Saturday.
- Mijn vader heeft niet getennist afgelopen zaterdag.
- My father didn't play tennis last Saturday.
Slide 10 - Slide
welke vraagzin is juist?
A
Did they live on an island?
B
They dit live on an island?
Slide 11 - Quiz
Welke vraagzin is juist?
A
We finished the assignment in time?
B
Did we finish the assignment in time?
Slide 12 - Quiz
welke ontkenning is juist?
A
He didn't buy her a necklace.
B
He never buy her a necklace
Slide 13 - Quiz
Welke ontkenning is juist?
A
We did not see him at the cinema.
B
we see him not at the cinema?
Slide 14 - Quiz
Lesdoel bereikt?
Leg uit:
- hoe je een bevestigende zin met de past simple maakt.
- hoe je een ontkennende zin met de past simple maakt.
- hoe je een vraagzin met de past simple.
Slide 15 - Slide
opdracht
Maak nu het werkblad over de past simple.
Slide 16 - Slide
Vooruitblik
Volgende week gaan we bezig met schrijfvaardigheid.