5V Thema 4 DNA les 9 genexpressie en genetische variatie

1 / 27
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Genregulatie prokaryoten
  • Genregulatie: het aan- of uitzetten van een gen.
  • Genexpressie: wanneer een gen aan staat, kan door transcriptie mRNA ontstaan en door translatie een eiwit.
  • Operon: deel van DNA dat genen bevat die eiwitsynthese reguleren

Slide 2 - Slide

Operon
  • Structuurgenen: informatie voor vorming RNA of eiwit
  • Promotor: plaats waar RNA polymerase start met transcriptie
  • Operator: plaats waar repressor kan binden en RNA polymerase blokkeert
  • Regulatorgen: zorgt voor synthese repressor

Slide 3 - Slide

Operon
  • Inductor (bv. lactose): bindt repressor waardoor RNA polymerase de structuurgenen kan bereiken
  • Corepressor: Bindt inactieve repressor waardoor deze operator bindt

Slide 4 - Slide

Genregulatie embryonale ontwikkeling eukaryoten
  • Stamcellen: zijn nog niet (volledig) gespecialiseerd en kunnen zich onbeperkt delen.
  • Apoptose is het proces waarin een cel zichzelf doodt.
  • Regulatorgenen coderen voor transcriptiefactoren

Slide 5 - Slide

Genregulatie volwassen eukaryoten

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Epigenetica
Epigenetica is de wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van omkeerbare veranderingen in de activiteit van genen, die NIET het gevolg  zijn van veranderingen in de nucleotidevolgorde van het DNA
  • DNA methylering
  • Histonen

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Sleep de juiste definitie naar de juiste uitleg....
Aan- of uitzetten van genen in een cel
DNA - RNA - eiwit
Cellen die zich kunnen ontwikkelen tot elk celtype
Geprogrammeerde celdood
Bestudeert omkeerbare veranderingen in DNA  zonder verandering in  nucleotiodevolgorde
Genregulatie
Genexpressie
Apoptose
Stamcellen
Epigenetica

Slide 10 - Drag question

Welke term wordt beïnvloed door zowel je DNA als het milieu?
A
genotype
B
fenotype
C
chromosomen
D
genexpressie

Slide 11 - Quiz

Hoe noem je transcriptiefactoren die leiden tot meer genexpressie?
A
enhancer
B
repressor
C
activator

Slide 12 - Quiz

Alle uiterlijk waarneembare kenmerken van een individu noemen we.....
A
de erffactor
B
het genotype
C
het fenotype
D
epigenetica

Slide 13 - Quiz

Epigenetica gaat over:
A
Het effect van de DNA code op het fenotype.
B
Het effect van de omgeving op uiting van allelen.
C
Mutaties van de DNA-code door omgeving.
D
Het doorgeven van mutaties in DNA.

Slide 14 - Quiz

DNA-methylering houdt in:
A
De allelen worden niet goed gelezen.
B
De allelen worden beter afgelezen.
C
Het aflezen van allelen wordt beter of minder.

Slide 15 - Quiz

Bij prokaryoten bindt RNA-polymerase aan de promotor als daar ook transcriptiefactoren gebonden zijn
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Met welk enzym begint transcriptie?
A
RNA polymerase
B
transcriptiefactoren
C
spliceosomen
D
DNA polymerase

Slide 17 - Quiz

Hoe heet een eiwit dat RNA in zeer kleine stukjes kan 'knippen'
A
een RISC
B
een dicer
C
het RISC-siRNA-complex
D
alle drie

Slide 18 - Quiz


Na deze les, 
wil ik...
de uitleg nog 1 keer horen
de leerstof nog even bekijken
doorgaan naar nieuwe leerstof
een uitlegfilmpje bekijken
aan de slag met opdrachten
de vorige lesstof bekijken

Slide 19 - Poll

Belangrijke woorden
Mutatie
DNA-repairsysteem
Nuclease
Suppressorgen
Puntmutatie: substitutie, deletie, insertie
Genoommutatie, non-disjunctie
Crossing-over, haplotype
Kanker: mutatie in supperssorgen of proto-oncogen
Mutagene invloeden


Slide 20 - Slide

Puntmutatie
Er zijn verschillende typen mutaties, de eerste is de puntmutatie: een verandering in één nucleotidepaar.
Substitutie: vervanging van nucleotiden door andere nucleotiden.
Deletie: nucleotiden zijn uit het DNA verwijderd.
Insertie: nucleotiden zijn aan het DNA toegevoegd.

Het maakt verschil in hoe codons worden afgelezen, als in deze zin een nucleotide (letter e uit woord 'een' verwijdert):

sem gaf een vis aan els die bij ans zat
dan krijg je: 
sem gaf env isa ane lsd ieb ija nsz at

Er wordt een ander eiwit gemaakt, of het gen wordt onleesbaar.

Slide 21 - Slide

Genoommutatie
Hierbij verandert het aantal chromosomen in een cel. Oorzaken, bij het ontstaan van geslachtscellen:
- Tijdens meisose I blijft een paar homologe        chromosomen aan elkaar 
- Tijdens meiose II gaan de beide chromatiden    van een chromosoom niet uit elkaar. 
--> Non-disjunctie.
Meestal is de zygote niet levensvatbaar, wel bij bijv Trisomie 21: syndroom van Down.

Slide 22 - Slide

Chromosoommutatie
Wanneer er tijdens de meiose delen van een chromosoom afbreken en zich aan een ander chromosoom hechten, spreken we van een chromosoommutatie.
Elk chromosoom heeft zijn eigen haplotype, de unieke combinatie van allelen die op één chromosoom voorkomt. Dit haplotype kan veranderen bij crossing-over: twee chromatiden van homologe chromosomen kunnen tijdens meiose I stukken DNA uitwisselen, zie rood&blauw in de afbeelding->

Slide 23 - Slide

puntmutatie

Een verandering in 1 nucleotidepaar ->
Verkeerde base-substitutie
extra base-insertie
base overgeslagen-deletie

Slide 24 - Slide

Genoommutaties
Aantal chromosomen in een cel is veranderd.
Dit kan doordat bij mitose of meiose een chromosomenpaar bij elkaar blijft.

Slide 25 - Slide

genoommutatie
Voorbeeld: Syndroom van Down.
Hierdoor een kenmerkend uiterlijk en vaak een achterstand in geestelijke ontwikkeling.

Slide 26 - Slide

Oorzaak mutaties
  • Replicatie
  • Spontaan.
  • komen vaker voor door kankerverwekkende (mutagene) stoffen/straling.
  • 2011:fukushima explosie in kerncentrale -> radioactieve straling

Slide 27 - Slide